[appellant], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 23 januari 2006, 05/1971 (hierna: aangevallen uitspraak),
het dagelijks bestuur van IZA Nederland (hierna: bestuur)
Datum uitspraak: 12 juli 2007
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft stukken van zijn revalidatiearts V.C. Altmann-van de Donk ingezonden.
Het bestuur heeft laten weten verhinderd te zijn zich ter zitting te laten vertegenwoordigen. Daarbij is nog inhoudelijk op de zaak ingegaan en is een advies overgelegd van de medisch adviseur B. Jambroes.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. W.P.J.M. van Gestel, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand. Het bestuur heeft zich, zoals aangekondigd, niet laten vertegenwoordigen.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant lijdt aan spinale spieratrofie hetgeen ernstige problemen van het bewegingsapparaat en luchtweginfecties tot gevolg heeft. Als gevolg van deze aandoening is hij rolstoelafhankelijk. Er is sprake van een in toenemende mate verslechterende functie van met name de handen en armen.
1.2. Appellant heeft daarom verzocht om verstrekking (in bruikleen) van een door hem elektrisch in hoogte verstelbare woonkamertafel en van een door hem elektrisch in hoogte verstelbare computertafel. De verzochte woonkamertafel is in bruikleen verstrekt, maar de aanvraag om verstrekking van de computertafel is afgewezen. Die afwijzing is bij beslissing op bezwaar (hierna: bestreden besluit) van 13 juni 2005 gehandhaafd. In het advies waarop dat besluit is gebaseerd, is overwogen dat appellant uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs naar aard en omvang niet op een tweede elektrisch in hoogte verstelbare tafel is aangewezen en dat dit hulpmiddel onnodig kostbaar is. Daarbij is in overweging genomen dat geen sprake is van doelmatige zorgverlening als bedoeld in de aanhef van rubriek 11 van de Vergoedingenlijst en artikel 4, eerste lid, aanhef en onder g, van het Reglement Zorgverzekering.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak overwogen dat in het bestreden besluit niet inzichtelijk is gemaakt waarom ten aanzien van de woonkamertafel zonder meer is aangenomen dat die tafel op medische gronden in hoogte verstelbaar moet zijn, terwijl ten aanzien van de computertafel geen medische noodzaak tot het in hoogte kunnen verstellen wordt aangenomen. De rechtbank heeft het bestreden besluit daarom vernietigd. Zij heeft de rechtsgevolgen van dat vernietigde besluit evenwel geheel in stand gelaten. Daartoe is overwogen dat in het verweerschrift en ter zitting van de rechtbank is uiteengezet dat het Besluit hulpmiddelen bedoeld is om verzekerden met een functiebeperking in staat te stellen om basale activiteiten te kunnen verrichten en niet om een optimale computerplek te creëren en dat de gevraagde voorziening op die grond mocht worden afgewezen. De rechtbank heeft tot slot bepalingen gegeven omtrent de vergoeding van proceskosten en griffierecht.
3. Naar aanleiding van de standpunten van partijen in hoger beroep overweegt de Raad als volgt.
3.1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting staat voor de Raad vast dat appellant voor een goede communicatie in zijn dagelijkse bezigheden is aangewezen op het gebruik van zijn computer. Dit is voor appellant een basale voorziening die hem ook om die reden verstrekt is. Appellant heeft met betrekking tot nut en noodzaak van de computertafel gewezen op de onder I vermelde stukken van zijn revalidatiearts. Het gaat daarbij om een medische verklaring van die arts waarbij zij zich baseert op een rapportage van een ergotherapeut die een observatie heeft gedaan in de thuissituatie van appellant. Naar aanleiding van de vraagtekens van het bestuur bij de bewijskracht van die rapportage is ter zitting van de Raad duidelijk gemaakt dat de rapportage is gemaakt door de ergotherapeut S. Jonker onder verantwoordelijkheid van de genoemde revalidatiearts van de Sint Maartenskliniek, waar appellant al jaren bekend is en waar hij onder behandeling is van de genoemde revalidatiearts. De Raad heeft geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze gegevens.
3.2. In de rapportage, die verslag doet van een observatie van de thuissituatie en van de wijze waarop appellant als gevolg van zijn handicap gebruik moet maken van de computer, wordt inzichtelijk gemaakt wat de relevantie is van de door appellant gestelde omstandigheid van het - medisch noodzakelijk - wisselen van houding en van de betekenis, in dat verband, van een in hoogte verstelbare computertafel. Hieruit volgt overtuigend dat die tafel om medische redenen onmisbaar is voor appellant om basale activiteiten te kunnen verrichten. Het onder I vermelde advies van de medisch adviseur van het bestuur werpt naar het oordeel van de Raad (reeds) geen ander licht hierop nu daarin wordt uitgegaan van de mogelijkheid van het gebruik van meerdere rolstoelen. Hoewel dat kan worden verklaard uit de uitlatingen van appellant zelf daarover, is dat hier, zoals uit het bovenstaande blijkt, niet van beslissende betekenis. Het gaat om het gedurig moeten gaan verzitten in een rolstoel bij het werken aan de tafel waarop de computer staat en het als gevolg daarvan moeten verstellen van de tafel.
4. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het (vernietigde) bestreden besluit ten onrechte geheel in stand heeft gelaten. Appellant heeft recht op verstrekking van de gevraagde computertafel. Tot de toekenning daarvan zal de Raad met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zelf overgaan, waarbij hij ervan uitgaat dat het bestuur prompt zal zorg dragen voor uitvoering van dat besluit.
5. In het bovenstaande vindt de Raad aanleiding het bestuur met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze worden begroot op € 644,- wegens kosten van juridische bijstand en op € 22,92 wegens reiskosten, in totaal op € 666,92.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Kent appellant de verstrekking in bruikleen toe van de door hem gevraagde computertafel;
Bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 13 juni 2005;
Veroordeelt het bestuur in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 666,92, te betalen door IZA Nederland;
Bepaalt dat IZA Nederland aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van € 207,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en A.A.M. Mollee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van O.C. Boute als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2007.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.