de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 3 juni 2005, 04/3133 (hierna: aangevallen uitspraak),
[betrokkene], (hierna: betrokkene),
Datum uitspraak: 4 juli 2007
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Namens betrokkene is geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2007. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.T.J. van de Pavert, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Betrokkene heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
Voor een overzicht van de feiten en omstandigheden en de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Op 1 juli 2004 is namens betrokkene, die toen elf jaar oud was en na de zomervakantie naar groep 8 van het speciaal basisonderwijs zou gaan, in het kader van de Wet op de (reïntegratie)integratie arbeidsgehandicapten een desk top personal computer (hierna: PC) met aangepast toetsenbord aangevraagd. Bij besluit op bezwaar van 22 november 2004 heeft appellant de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Wel is aan betrokkene -uiteindelijk - een zogeheten Alpha Smart (een draagbare tekstverwerker voor gebruik op school) verstrekt, welke namens betrokkene eveneens was aangevraagd. De afwijzing van de aanvraag om een PC met aangepast toetsenbord berust op het - ter zitting van de Raad namens appellant verduidelijkte - standpunt dat een PC algemeen gebruikelijk is en voorts op de grond dat een aangepast toetsenbord niet noodzakelijk is omdat in het gezin waarvan betrokkene deel uitmaakt al een (PC met) aangepast toetsenbord aanwezig is, waarvan betrokkene met behulp van de Alpha Smart gebruik kan maken.
Voorts is gebleken dat in 2006 aan betrokkene, in verband met zijn overgang naar het voortgezet onderwijs, een lap top computer is verstrekt.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met een bepaling over het griffierecht, het beroep tegen het besluit van 22 november 2004 gegrond verklaard, dit besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigd, en bepaald dat appellant met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen. De rechtbank heeft, kort gezegd, geoordeeld dat appellant zich in dit geval ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat een PC algemeen gebruikelijk is.
Appellant heeft in hoger beroep gemotiveerd aangegeven waarom hij dit oordeel van de rechtbank niet juist acht.
De Raad is, anders dan de rechtbank en met appellant, van oordeel dat (in elk geval reeds) op de datum van de aanvraag 1 juli 2004 een PC in de gebruikerskring van gezinnen met (gezonde en/of gehandicapte) kinderen als algemeen gebruikelijk moet worden beschouwd. Dat het bezit en het gebruik van een PC thuis in het (speciaal) basisonderwijs nog niet op iedere school is voorgeschreven doet daaraan niet af, omdat dit geen doorslaggevend criterium is. Evenmin doet daaraan af dat in de Regeling computervoorzieningen in het onderwijs 1999, naast de mogelijkheid van verstrekking van een lap top computer, ook is voorzien in de mogelijkheid van verstrekking van een PC. Zoals ook uit de nota van toelichting bij artikel 2 van het Reïntegratie-instrumentenbesluit Wet REA (Stb. 2001, nr. 694) naar voren komt, zal het oordeel of een bepaalde voorziening als algemeen gebruikelijk is te beschouwen in de loop van de tijd immers kunnen veranderen. Nu in het gezin waarvan betrokkene deel uitmaakt reeds een PC aanwezig is en niet is gesteld dat betrokkene daarvan niet of onvoldoende gebruik kan maken, volgt uit het voorgaande dat in dit geval niet is voldaan aan de voorwaarden voor verstrekking van de aangevraagde PC. De grief van appellant slaagt derhalve.
Met betrekking tot het eveneens aangevraagde toetsenbord onderschrijft de Raad het standpunt van appellant en de daaraan ten grondslag liggende motivering.
De bij de rechtbank onbesproken gebleven beroepsgrond dat appellant in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld doordat eerder wel een PC (met aangepast toetsenbord) is verstrekt aan de oudere broer van betrokkene, die aan dezelfde ziekte lijdt als betrokkene, treft geen doel. Reeds niet omdat - hetgeen niet in geschil is - die verstrekking, achteraf bezien, ten onrechte heeft plaatsgevonden en appellant niet gehouden kan worden geacht een incidenteel gemaakte fout in andere gevallen te herhalen.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep van betrokkene tegen het besluit van 22 november 2004 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2007.