ECLI:NL:CRVB:2007:BA8263

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4880 BPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van de berekening van het buitengewoon weduwepensioen afgewezen

In deze zaak heeft appellante beroep ingesteld tegen het besluit van de Raadskamer WBP van de Pensioen- en Uitkeringsraad, dat op 14 augustus 2006 is genomen. Dit besluit betreft de herziening van de berekening van het buitengewoon weduwepensioen, dat aan appellante is toegekend na het overlijden van haar echtgenoot, die een buitengewoon pensioen ontving op basis van een invaliditeitspercentage van 20% vanwege verzetsgerelateerde invaliditeit. Appellante heeft aangevoerd dat er nieuwe feiten zijn die de herziening van het invaliditeitspercentage rechtvaardigen, met name psychische belasting die zij heeft ervaren tijdens de aanvraagprocedure.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 juni 2007 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting op 10 mei 2007 was appellante niet aanwezig, maar verweerster werd vertegenwoordigd door H.A.L. Knoben. De Raad heeft overwogen dat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigen. De Raad benadrukt dat de bevoegdheid tot herziening discretionair is en dat er geen aanleiding is om terug te komen op het eerdere besluit van verweerster. De Raad heeft vastgesteld dat de eerdere besluiten in rechte onaantastbaar zijn geworden, omdat daartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het beroep ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door de voorzitter A. Beuker-Tilstra en de leden G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer, in tegenwoordigheid van griffier J.P. Schieveen.

Uitspraak

06/4880 BPW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante] (hierna: appellante)
en
de Raadskamer WBP van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 21 juni 2007
I PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 14 augustus 2006, kenmerk 88586 (hierna: bestreden besluit), genomen ter uitvoering van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2007, waar appellante niet is verschenen. Verweerster zich ter zitting laten vertegenwoordigen door H.A.L. Knoben, werkzaam bij Loyalis Maatwerkadministraties BV.
II. OVERWEGINGEN
Blijkens de gedingstukken heeft verweerster bij besluit van 24 maart 1998 ingaande 1 februari 1997 aan thans wijlen
[betrokkene] (hierna: betrokkene), bij leven echtgenoot van appellante, een buitengewoon pensioen ingevolge de Wet toegekend naar een verzets-gerelateerde invaliditeit van 20% blijvend. Na het overlijden van betrokkene [in] 2004 is aan appellante bij besluit van 10 november 2004 op grond van de Wet een buitengewoon weduwepensioen verleend, waarbij het aan betrokkene toegekende pensioen als uitgangspunt geldt. Tegen genoemde besluiten zijn geen rechtsmiddelen aangewend zodat deze besluiten in rechte onaantastbaar zijn geworden.
In januari 2005 heeft appellante zich gewend tot verweerster met een verzoek om herziening van het bij de berekening van het buitengewoon pensioen van betrokkene, en derhalve ook van haar weduwepensioen, in aanmerking genomen invaliditeitspercentage. Daartoe is aangevoerd, kort gezegd, dat bij die vaststelling van dat percentage onvol-doende rekening is gehouden met voor betrokkene psychisch belastende omstandigheden ten tijde van het verzet en ten tijde van de aanvraagprocedure voor zijn buitengewoon pensioen. Dit verzoek heeft verweerster afgewezen bij besluit van 27 december 2005, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, op de grond
- samengevat - dat voor verhoging van het invaliditeitspercentage geen medische grondslag bestaat.
In beroep heeft appellante met name nogmaals gewezen op de psychische belasting die de aanvraagprocedure, vanwege de moeite die het heeft gekost om voldoende bewijsstukken van het verzet te vergaren, voor betrokkene heeft meegebracht.
Ter beantwoording staat de vraag of, gelet op hetgeen partijen in beroep hebben aangevoerd, het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
De Raad stelt voorop dat, gelet op de door appellante bij haar aanvraag om herziening aangevoerde gronden, hier sprake is van een verzoek om herziening als bedoeld in artikel 42a van de Wet. Ingevolge dit artikel is verweerster, op daartoe door of vanwege de belanghebbende gedane aanvraag, bevoegd een door haar gegeven definitief besluit in het voordeel van de bij dat besluit betrokkene te herzien. Deze bevoegdheid is van discretionaire aard, hetgeen meebrengt dat de Raad het oordeel van verweerster dat geen aanleiding bestaat om terug te komen van het bij haar eerdere besluiten ten aanzien van betrokkene en van appellante in aanmerking genomen invaliditeitspercentage van 20, terughoudend dient te toetsen. Hierbij staat centraal de vraag of sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die op de eerdere besluiten een ander licht werpen.
De Raad heeft moeten vaststellen dat zodanige nieuwe feiten of omstandigheden door appellante in het geheel niet zijn aangevoerd. Ook anderszins is daarvan niet kunnen blijken. Al daarom bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2007.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) J.P. Schieveen.