ECLI:NL:CRVB:2007:BA8256

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-5805 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vervolgaanvraag voor kosten van cardio-fitness in verband met hartklachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juni 2007 uitspraak gedaan over de afwijzing van een vervolgaanvraag van appellant voor een voorziening in de kosten van cardio-fitness wegens hartklachten. Appellant, geboren in 1935, is een vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. De aanvraag werd afgewezen door de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, die stelde dat de hartklachten van appellant niet in het vereiste verband staan met de ondergane vervolging, maar constitutioneel en leeftijdsgebonden zijn.

De Raad heeft vastgesteld dat de psychische klachten van appellant wel in verband staan met de vervolging, maar dat dit niet geldt voor zijn gebitsklachten, spondylarthrose en knieklachten. De Raad heeft eerder, in een uitspraak van 18 mei 2006, al geoordeeld over de medische situatie van appellant. De afwijzing van de aanvraag voor cardio-fitnesskosten was gebaseerd op adviezen van geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad, die concludeerden dat er geen bewijs was van eerdere cardiale klachten of een langdurige hypertensie.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het bestreden besluit deugdelijk was voorbereid en gemotiveerd. De Raad vond geen aanknopingspunten om aan de juistheid van de medische adviezen te twijfelen. Daarom kon het bestreden besluit in rechte standhouden en werd het beroep van appellant ongegrond verklaard. De Raad zag geen aanleiding om proceskosten te vergoeden, conform artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

06/5805 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant] (hierna: appellant)
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 21 juni 2007
I PROCESVERLOOP
Namens appellant is beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 24 augustus 2006, kenmerk JZ/60/2006 (hierna: bestreden besluit), genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2007, waar appellant, met voorafgaand bericht, niet is verschenen. Verweerster heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad
II. OVERWEGINGEN
Blijkens de gedingstukken is appellant, geboren in 1935, vervolgde en uitkeringsgerech-tigde in de zin van de Wet. In het verleden is aanvaard dat de psychische klachten van appellant in het vereiste verband staan met de door hem ondergane vervolging. Voor zijn gebitsklachten, zijn spondylarthrose en zijn knieklachten is een zodanig verband niet aangenomen.
Naar de Raad bij zijn eerdere uitspraak tussen partijen van 18 mei 2006, nr. 05/5222 WUV, heeft vastgesteld, is bij schrijven van 15 juni 2005 namens appellant een vervolgaanvraag ingediend om een voorziening in de kosten van cardio-fitness wegens hartklachten.
Deze aanvraag heeft verweerster afgewezen bij besluit van 11 juli 2005, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het nu bestreden besluit, onder overweging - kort gezegd - dat de hartklachten van appellant niet in het vereiste verband staan met de ondergane vervolging doch constitutioneel en leeftijdsgebonden zijn.
Ter beantwoording staat de vraag of, gelet op hetgeen namens partijen in beroep is aangevoerd, het bestreden besluit in rechte kan standhouden. Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
Blijkens de gedingstukken is het hiervoor weergegeven standpunt van verweerster in overeenstemming met adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Deze adviezen berusten op al over appellant in verband met eerdere aanvragen bekende gegevens en op nader bij de behandelende sector ingewonnen informatie. Aangegeven is dat appellant begin 2005 een silent infarct heeft doorgemaakt en dat uit de voorhanden gegevens niet blijkt van eerdere cardiale klachten en/of van een al langer aanwezige hypertensie.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van genoemde adviezen deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. In de voorhanden zijnde medische en andere gegevens heeft de Raad voorts geen aanknopingspunt gevonden om aan de juistheid van het in deze adviezen neergelegde, door verweerster gevolgde medisch oordeel te twijfelen. Dit brengt, nu in de genoemde adviezen een duidelijk andere oorzaak van de hartklachten is genoemd, ook mee dat de namens appellant nog bepleite toepassing van de in artikel 7, tweede lid, van de Wet vervatte regeling over de omgekeerde bewijslast in dit geval niet aan de orde is.
Gezien het vorenstaande kan het bestreden besluit in rechte standhouden en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2007.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) J.P. Schieveen.