ECLI:NL:CRVB:2007:BA8240

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-309 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van intrekking van hoger beroep in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 21 juni 2007, staat de bevoegdheid van appellante centraal om haar hoger beroep in te trekken. Appellante had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, dat betrekking had op de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Op 19 februari 2007 heeft appellante echter haar beroep ingetrokken, maar op 6 maart 2007 verzocht zij de Raad om een inhoudelijke beslissing te nemen, waarbij zij aangaf dat zij door gezondheidsredenen niet in staat was om belangrijke beslissingen te nemen. De Raad heeft vervolgens partijen gevraagd om schriftelijk in te stemmen met het achterwege laten van een zitting, wat zij hebben gedaan.

De Raad heeft vastgesteld dat de intrekking van het beroep op 19 februari 2007 bevoegd was, aangezien deze ondertekend was door appellante. De Raad benadrukt dat een bevoegd gedane intrekking na afloop van de beroepstermijn niet ongedaan kan worden gemaakt, tenzij er sprake is van omstandigheden die aan appellante niet zijn toe te rekenen, zoals dwaling, dwang of bedrog. In dit geval heeft appellante niet kunnen aantonen dat zij in een situatie van dwaling verkeerde of dat er sprake was van enige vorm van druk. De medische stukken die appellante heeft overgelegd, bevestigen slechts een recente hernia-operatie, maar bieden geen bewijs dat haar wil om het beroep in te trekken niet vrij was.

De Centrale Raad van Beroep heeft uiteindelijk beslist dat het beroep vervallen is verklaard en dat er geen termen aanwezig zijn voor een vergoeding van proceskosten op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van griffier R.B.E. van Nimwegen, en openbaar uitgesproken op 21 juni 2007.

Uitspraak

07/309 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante] (hierna: appellante)
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 21 juni 2007
I. PROCESVERLOOP
Verweerster heeft onder dagtekening 18 oktober 2006, kenmerk JZ/C60/2006, ten aanzien van appellante, een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945.
Tegen dit besluit heeft appellante op de in het beroepschrift (met bijlage) aangegeven gronden - via het Consulaat-Generaal van het Koninkrijk der Nederlanden te Los Angeles - beroep ingesteld.
Bij schrijven van 19 februari 2007 heeft appellante de Raad meegedeeld van het beroep te willen afzien.
Bij schrijven van 6 maart 2007 heeft appellante aangegeven terug te willen komen op de eerdere intrekking en de Raad verzocht om een inhoudelijke beslissing te nemen.
Bij schrijven van 19 maart 2007 heeft de Raad, naar aanleiding van bovengenoemd schrijven van 6 maart 2007, appellante verzocht om aan te geven om welke reden zij het beroep heeft ingetrokken.
Appelante heeft de Raad bij schrijven van 25 maart 2007 meegedeeld dat zij door de recente operatie zowel lichamelijk als geestelijk ziek was en daardoor niet in staat was om belangrijke beslissingen te nemen.
Bij brieven van 16 april 2007 heeft de Raad partijen verzocht of ermee kon worden ingestemd dat in deze zaak uitspraak wordt gedaan zonder dat behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden. Daarbij zijn partijen erop gewezen dat het beroep niet inhoudelijk zal worden behandeld en dat het geding beperkt is tot de vraag of het beroep, gelet op voormelde intrekking van het beroep, nog aanhangig is.
Partijen hebben schriftelijk toestemming gegeven voor het achterwege laten van een zitting.
II. OVERWEGINGEN
De Raad stelt vast dat de brief van 19 februari 2007, waarbij het beroep is ingetrokken, door appellante is ondertekend, zodat er sprake is van een bevoegd gedane intrekking.
Een bevoegd gedane intrekking kan na afloop van de beroepstermijn niet meer ongedaan worden gemaakt, tenzij er sprake is van aan appellante niet toe te rekenen omstandig-heden waar zij in een situatie van dwaling verkeerde of blijkt van dwang of bedrog van enige zijde teneinde appellante te bewegen het beroep in te trekken.
De Raad stelt vast dat van zulke omstandigheden niet is gebleken.
Appellante heeft het beroep op 19 februari 2007 ingetrokken, waarbij zij heeft aangegeven om gezondheidsredenen deze procedure niet te willen voortzetten.
Dat zij bij deze intrekking niet in staat is geweest haar wil te bepalen of in dwaling verleende is niet aannemelijk gemaakt. De door appellante overgelegde medische stukken betreffen een recent door haar ondergane hernia-operatie en ook anderszins blijkt hiervan niet.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de intrekking niet ongedaan kan worden gemaakt.
De Raad acht tenslotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep vervallen.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2007.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) R.B.E. van Nimwegen.