[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 april 2006, 05/2723 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 13 juni 2007
Namens appellante heeft mr. G.P. Dayala, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft appellante verzocht nadere inlichtingen te verstrekken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan dor mr. N.D. Mohamed Hoesein, advocaat te Amsterdam. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A.A. Brouwer, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante heeft op 8 april 2005 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van een wasmachine en de aanpassing van haar huidige Nuon-elektriciteitsmeter in verband met het overstappen naar een voordeliger (nacht)tarief. Bij besluit van 14 april 2005 is deze aanvraag afgewezen.
Bij besluit van 26 mei 2005 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 14 april 2005 ongegrond verklaard op de grond dat appellante in de kosten kan voorzien door het afsluiten van een lening bij de Gemeentelijke Kredietbank Amsterdam (hierna: Kredietbank).
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 26 mei 2005 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd - samengevat en voor zover thans van belang - dat de Kredietbank een verzoek om een geldlening heeft afgewezen, zoals blijkt uit een als bijlage bij het beroepschrift gevoegde, niet eerder overgelegde, brief van 2 mei 2005.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder f, van de WWB wordt onder een voorliggende voorziening verstaan elke voorziening buiten deze wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen ter bekostiging van specifieke uitgaven.
De Raad merkt allereerst op dat volgens vaste jurisprudentie kredietverlening door een gemeentelijke kredietbank kan worden aangemerkt als een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder f, van de WWB.
De Raad heeft appellante op 8 maart 2007 verzocht om een kopie van het aanvraagformulier dat heeft geleid tot de afwijzingsbrief van de Kredietbank van 12 mei 2005. Dit om te kunnen vaststellen wanneer, voor welk bedrag en ten behoeve waarvan appellante een lening heeft aangevraagd. De Raad heeft deze informatie, ook na herhaald verzoek, niet ontvangen.
De Raad kan in deze omstandigheden niet tot een ander oordeel komen, dan dat op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld dat appellante ten tijde in geding voor de gevraagde kosten geen beroep heeft kunnen doen op de kredietmogelijkheid bij de Kredietbank, zodat niet vaststaat dat voor haar geen passende en toereikende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de WWB aanwezig was om in de gevraagde kosten te voorzien. Dit betekent dat de door appellante aangevraagde bijstand terecht is geweigerd.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2007.