ECLI:NL:CRVB:2007:BA8083
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek bijzondere bijstand voor kosten getuigenverhoor op Curaçao
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda, die op 1 mei 2006 het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg ongegrond verklaarde. Appellante had op 3 januari 2006 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een getuigenverhoor op Curaçao, in het kader van een hoger beroepsprocedure bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch met betrekking tot alimentatie. Het College wees deze aanvraag af op 5 januari 2006, en verklaarde het bezwaar van appellante tegen deze afwijzing op 30 maart 2006 ongegrond.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het College terecht het territorialiteitsbeginsel toepaste, zoals vastgelegd in artikel 11, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB). Dit beginsel staat in de weg aan het verlenen van bijzondere bijstand voor kosten die in het buitenland zijn gemaakt, ook al zijn deze kosten gerelateerd aan een in Nederland gevoerd civielrechtelijk geding. De voorzieningenrechter concludeerde dat de kosten voor het getuigenverhoor op Curaçao niet in Nederland konden worden gemaakt, en dat het College daarom niet bevoegd was om bijzondere bijstand te verlenen.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep onderschrijft de overwegingen van de voorzieningenrechter. De Raad stelt vast dat Curaçao, hoewel het deel uitmaakt van het Koninkrijk der Nederlanden, in dit geval als buitenland wordt beschouwd. De Raad ziet geen dringende redenen om af te wijken van het eerdere oordeel en bevestigt de uitspraak van de voorzieningenrechter. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.