ECLI:NL:CRVB:2007:BA7764

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/1123 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van nabestaandenuitkering op basis van de ANW na overlijden van echtgenoot in Marokko

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 mei 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW) had aangevraagd na het overlijden van haar echtgenoot in Marokko. De rechtbank Amsterdam had eerder, op 9 januari 2006, in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat de echtgenoot van appellante ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW. Appellante, die in Marokko woont, voerde in hoger beroep aan dat haar echtgenoot dacht dat hij nog verzekerd was en dat zij bereid was om premies te betalen voor een vrijwillige verzekering onder de ANW vanaf 1 januari 2000. De Raad overwoog dat de echtgenoot van appellante in 1992 in Marokko was gehuwd en daar ook woonde op het moment van overlijden. Hij had eerder in Nederland gewerkt en ontving een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Raad stelde vast dat de echtgenoot van appellante op 31 juli 2003, de datum van overlijden, niet meer verzekerd was voor de ANW, omdat hij niet had ingeschreven voor de vrijwillige verzekering die na 1 januari 2000 beschikbaar was. Bovendien was niet gebleken dat hij ten tijde van zijn overlijden verzekerd was onder de Marokkaanse wetgeving, waardoor ook op basis van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Marokko geen recht op een Nederlandse nabestaandenuitkering bestond. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet kon slagen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er waren geen termen aanwezig voor een vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

06/1123 ANW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], Marokko (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 januari 2006, 04/6377 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 31 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2007. Appellante is daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
Appellante is in 1992 in Marokko gehuwd met [A.] en woont in Marokko. Haar echtgenoot is in Nederland werkzaam geweest en is nadien teruggekeerd naar Marokko. Hij heeft laatstelijk een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangen. De echtgenoot van appellante is op 31 juli 2003 in Marokko overleden. Vervolgens heeft appellante aan de Svb verzocht een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) aan haar toe te kennen.
Bij beslissing op bezwaar van 18 november 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft de Svb zijn besluit van 20 november 2003 gehandhaafd, waarbij is geweigerd een nabestaandenuitkering aan appellante toe te kennen, omdat haar echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was ingevolge de ANW. Daarbij heeft de Svb erop gewezen dat met ingang van
1 januari 2000 artikel 26 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen van 24 december 1998, Stb. 746 (hierna: KB 746) is vervallen en dat de echtgenoot van appellante zich vanaf die datum niet heeft aangemeld voor de vrijwillige verzekering krachtens, onder meer, de ANW. Voorts is overwogen dat ook op grond van artikel 22 van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (hierna: het Verdrag) geen recht bestaat op een Nederlandse nabestaandenuitkering, nu niet is gebleken dat de echtgenoot van appellante ten tijde van zijn overlijden verzekerd was krachtens de Marokkaanse wettelijke regelingen.
De rechtbank heeft dit standpunt in de aangevallen uitspraak onderschreven. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar echtgenoot dacht dat hij nog verzekerd was krachtens de ANW en dat zij bereid is alsnog premie te betalen voor een vrijwillige verzekering ingevolge de ANW vanaf 1 januari 2000.
Tussen partijen is in hoger beroep in geschil of de rechtbank bij de aangevallen uitspraak terecht het standpunt van de Svb heeft onderschreven dat de echtgenoot van appellante ten tijde van zijn overlijden op 31 juli 2003 niet verzekerd was krachtens de ANW. Dienaangaande overweegt de Raad het volgende.
Ingevolge artikel 13 van de ANW is verzekerd krachtens die wet degene die ingezetene is of die geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen. Nu de echtgenoot van appellante ten tijde van zijn overlijden in Marokko woonde en niet meer werkzaam was in Nederland, was hij toen op grond van deze bepaling niet verzekerd.
Voorts was op grond van artikel 26 van KB 746, zoals dit artikel luidde tot 1 januari 2000, kort samengevat, ook verzekerd krachtens de volksverzekeringen degene die buiten Nederland is gaan wonen en op de dag van vertrek een bepaalde Nederlandse uitkering, zoals bijvoorbeeld een ouderdomspensioen krachtens de AOW, ontving ter hoogte van ten minste een nader omschreven bedrag per maand. Deze bepaling is met ingang van 1 januari 2000 vervallen. Personen, zoals de echtgenoot van appellante, die tot 1 januari 2000 verplicht verzekerd waren krachtens de volksverzekeringen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld zich vanaf 1 januari 2000 vrijwillig te verzekeren krachtens onder meer de ANW. Niet is gebleken dat de echtgenoot van appellante van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt. Dit betekent dat de echtgenoot van appellante op 31 juli 2003 niet meer verzekerd was krachtens de ANW, zodat geen aanspraak bestaat op een nabestaandenuitkering krachtens die wet.
Voorts stelt de Raad vast dat door appellante niet is betwist dat haar echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was krachtens de Marokkaanse wetgeving, zodat ook op grond van artikel 22 van het Verdrag geen aanspraak op een Nederlandse nabestaandenuitkering kan bestaan.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.F. van Moorst als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2007.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) M.F. van Moorst.