ECLI:NL:CRVB:2007:BA7726

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/1773 NABW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep en verzet inzake griffierecht door appellant tegen College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juni 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 februari 2005. De Raad had eerder, op 13 juli 2006, het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard. Appellant heeft hiertegen verzet aangetekend. Tijdens de zitting op 23 mei 2006 waren partijen niet aanwezig, maar de Raad heeft de argumenten van appellant in het verzet overwogen. De Raad concludeert dat er geen sprake is van kennelijke niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. De Raad oordeelt dat een meervoudige kamer moet beslissen over de kwestie van het griffierecht, dat niet betaald is. Hierdoor wordt het verzet gegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak van 13 juli 2006 vervalt. De zaak zal nu worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond, en zal geagendeerd worden voor een zitting van een meervoudige kamer van de Raad. De Raad heeft geen kosten vastgesteld die voor een proceskostenveroordeling in aanmerking komen.

Uitspraak

05/1773 NABW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 februari 2005, 03/942 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: College)
Datum uitspraak: 6 juni 2007
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 21 van de Beroepswet van 13 juli 2006 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 13 juli 2006 heeft appellant verzet gedaan.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 23 mei 2006, waar partijen, met voorafgaand bericht, niet zijn
II. OVERWEGINGEN
De Raad is, mede gelet op hetgeen appellant in verzet heeft aangevoerd, van oordeel dat in dit geval geen sprake is van kennelijke niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. De Raad acht het aangewezen dat een meervoudige kamer oordeelt over de kwestie van (het niet betalen van) het griffierecht.
In die omstandigheden dient het verzet gegrond te worden verklaard.
Dit betekent dat de uitspraak van de Raad van 13 juli 2006 vervalt en dat het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond. De zaak zal worden geagendeerd voor een zitting van (een meervoudige kamer van) de Raad als bedoeld in artikel 8:56 van de Awb en artikel 21 van de Beroepswet.
Van kosten waarop een veroordeling in de proceskosten van het verzet betrekking kan hebben, is de Raad niet gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2007.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) R.L. Rijnen.