ECLI:NL:CRVB:2007:BA7324

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/157 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Centrale Raad van Beroep in hoger beroep tegen de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 mei 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam van 21 oktober 2005. De rechtbank had het beroep van betrokkene tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift prematuur was ingediend. Betrokkene had op 16 november 2005 een brief gestuurd naar de rechtbank, waarin hij beroep instelde tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar van 10 maart 2004. Deze brief werd ten onrechte door de rechtbank doorgestuurd naar de Centrale Raad als hoger-beroepschrift.

De Centrale Raad heeft vastgesteld dat de brief van betrokkene geen hoger beroep inhoudt, maar een verzoek om een passende vergoeding of smartengeld. De Raad heeft de Svb in de gelegenheid gesteld om een schikkingsvoorstel te doen, maar betrokkene heeft dit voorstel verworpen. De Raad heeft vervolgens besloten dat de nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek is gesloten.

De Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank zich ervan bewust was dat de uitkomst voor betrokkene onbevredigend was, maar dat dit niet leidde tot gegrondverklaring van het beroep. De Raad heeft zich onbevoegd verklaard en bepaald dat de griffier van de Raad het door betrokkene betaalde griffierecht dient terug te betalen. De uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van griffier R.L. Rijnen.

Uitspraak

06/157 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[betrokkene] (hierna: betrokkene),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 oktober 2005, 04/2400,
in het geding tussen:
betrokkene
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: Svb)
I. PROCESVERLOOP
Bij brief van 6 januari 2005 heeft de griffier van de rechtbak Amsterdam ter behandeling als hoger-beroepschrift aan de Raad doorgezonden een door betrokkene aan de rechtbank gezonden brief van 16 november 2005.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend, waarop betrokkene schriftelijk heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2006. Betrokkene is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A. Slovacek, werkzaam bij de Svb.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde de Svb in de gelegenheid te stellen een schikkingsvoorstel te doen. Bij brief van 22 december 2006 heeft de Svb een dergelijk voorstel gedaan. Betrokkene heeft het voorstel bij brief van 30 januari 2007 verworpen. De Svb heeft bij brief van 21 februari 2007 een nadere reactie ingezonden.
Met toestemming van partijen heeft de Raad vervolgens bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Bij uitspraak van 21 oktober 2005, 04/2400, heeft de rechtbank Amsterdam het beroep van betrokkene tegen het niet tijdig nemen van een besluit op diens bezwaar van
10 maart 2004 tegen een besluit van de Svb van 16 februari 2004 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het bezwaarschrift is ingediend vóór het verstrijken van de beslistermijn (op 7 juni 2004). De slotoverweging van de rechtbank luidt:
“De rechtbank is er zich van bewust dat de uitkomst van deze procedure voor eiser (betrokkene) onbevredigend is temeer daar de rechtbank pas na meer dan 15 maanden na indiening van zijn beroepschrift vaststelt dat dit beroepschrift prematuur is ingediend. Deze omstandigheid kan echter niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep. Eiser heeft de mogelijkheid alsnog beroep in te stellen tegen het niet tijdig beslissen door verweerder (de Svb).”.
Bij besluit van 25 oktober 2005 heeft de Svb het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 16 februari 2004 gegrond verklaard, bepaald dat betrokkene met ingang van oktober 2003 recht heeft op een ouderdomspensioen naar de norm voor een alleenstaande en aan betrokkene de wettelijke rente vergoed.
Bij de brief aan de rechtbank van 16 november 2005 heeft betrokkene, met verwijzing naar de uitspraak van 21 oktober 2005 en met vermelding van “Onderwerp: Beroep conform voornoemde uitspraak”, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar van 10 maart 2004 en de rechtbank verzocht “een passende vergoeding of smartengeld” toe te kennen.
De Raad kan niet ander dan vaststellen dat (de griffier van) de rechtbank de brief van betrokkene van 16 november 2005 ten onrechte aan de Raad heeft doorgezonden ter behandeling als hoger-beroepschrift. Deze brief houdt immers onmiskenbaar geen hoger beroep tegen de uitspraak van 21 oktober 2005 in.
Dit betekent dat de Raad zich onbevoegd dient te verklaren en dat de brief van
16 november 2005 ter behandeling als beroepschrift dient te worden doorgezonden aan de rechtbank.
Van proceskosten van betrokkene voor deze procedure bij de Raad is niet gebleken. De door betrokkene opgevoerde kosten hebben betrekking op andere procedures.
Gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval zal de Raad het daarheen leiden dat het door betrokkene in hoger beroep betaalde griffierecht door de griffier van de Raad aan hem wordt terugbetaald.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2007.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) R.L. Rijnen.
PR/140507