ECLI:NL:CRVB:2007:BA7209

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/1641 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 28 januari 2005, waarin de rechtbank het besluit van het Uwv om appellante per 5 oktober 1999 in te delen in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15 tot 25% heeft bevestigd. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E. Wolter, stelt dat haar arbeidsongeschiktheid ten onrechte is onderschat en dat zij volledig arbeidsongeschikt is, of in ieder geval meer dan 25% arbeidsongeschikt. De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 maart 2007 uitspraak gedaan in deze zaak.

De Raad verwijst naar eerdere uitspraken en rapportages van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Het bestreden besluit, dat is genomen op basis van een rapport van 3 februari 2004, is door de Raad als zorgvuldig beoordeeld. De bezwaarverzekeringsarts T.E. Greven heeft alle relevante medische gegevens herbeoordeeld en geconcludeerd dat de medische situatie van appellante per 5 oktober 1999 niet negatief is gewijzigd ten opzichte van de eerdere beoordeling op 5 augustus 1999. Appellante heeft haar standpunt dat haar klachten zijn onderschat niet met nieuwe medische gegevens onderbouwd.

De Raad heeft ook de grieven van appellante met betrekking tot de arbeidskundige grondslag beoordeeld en concludeert dat het door de arbeidsdeskundige berekende arbeidsongeschiktheidspercentage van 24,6% niet onjuist is. De enkele omstandigheid dat dit percentage dicht bij de grens van een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse ligt, is onvoldoende om aan de juistheid ervan te twijfelen. De Raad bevestigt dan ook de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berust.

Uitspraak

05/1641 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 28 januari 2005, 04-1125 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Wolter, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2007. Appellante is verschenen bij mr. Wolter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.P. Prinsen.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad in de eerste plaats naar de tussen partijen gegeven uitspraak van de Raad van 6 januari 2004, geregistreerd onder nr. 01/3620 WAO, en naar rubriek 2 van de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met de vermelding dat bij het ter uitvoering van voormelde uitspraak van de Raad genomen besluit op bezwaar van 5 mei 2004 (hierna: bestreden besluit) aan appellante met ingang van 5 oktober 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Tussen partijen is in geschil de vraag of het Uwv met indeling van appellante per 5 oktober 1999 in de arbeidsongeschiktheidsklasse 15 tot 25% de mate van haar arbeidsongeschiktheid heeft onderschat.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het bestreden besluit in stand gelaten, omdat er geen grond bestaat voor het oordeel dat de aan dit besluit ten grondslag liggende rapportages van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundige niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Evenmin heeft de rechtbank concrete aanknopingspunten aanwezig geacht voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van deze rapportages.
In hoger beroep heeft appellante, onder uiteenzetting van haar medische voorgeschiedenis, doen aanvoeren dat zij per 5 oktober 1999 niet in staat was om haar eigen werk van opbouwwerkster te hervatten dan wel andersoortige door de arbeidsdeskundige voor haar geselecteerde werkzaamheden te verrichten. Om die reden acht appellante zich volledig arbeidsongeschikt, althans meer dan 25% arbeidsongeschikt.
Haar standpunt dat haar medische klachten en daaruit voortvloeiende beperkingen zijn onderschat heeft appellante niet met nieuwe medische gegevens onderbouwd. Aan het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende rapport van 3 februari 2004 valt te ontlenen dat de bezwaarverzekeringsarts T.E. Greven alle tot dat tijdstip bekende medische gegevens heeft herbeoordeeld met het oog op de gezondheidstoestand van appellante per 5 oktober 1999 en haar beperkingen tot het verrichten van arbeid. In dit rapport is gemotiveerd aangegeven waarom de medische situatie op die datum, vergeleken met de oorspronkelijke beoordelingsdatum van 5 augustus 1999, niet in negatieve zin is gewijzigd. Gelet hierop is de Raad met de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berust.
Met betrekking tot de van de zijde van appellante tegen de arbeidskundige grondslag aangevoerde grieven verwijst de Raad naar hetgeen het Uwv daaromtrent bij verweerschrift, met juistheid, heeft aangevoerd. Ter zitting heeft appellantes gemachtigde erkent niet te kunnen aangeven waarom het door de arbeidsdeskundige berekende arbeidsongeschiktheidspercentage van 24,6% onjuist zou zijn. De enkele omstandigheid dat dit percentage dicht bij de grens van een volgende arbeidsongeschiktheidsklasse is gelegen is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid ervan. Te minder reden ziet de Raad hiervoor, nu met betrekking tot de hoogte van het zogeheten maatmaninkomen ten tijde in geding bij de voormalige werkgever van appellante door de arbeidsdeskundige nog navraag is gedaan.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos. De beslissing is in tegenwoordigheid van T.R.H. van Roekel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2007.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) T.R.H. van Roekel.
PR/200307