ECLI:NL:CRVB:2007:BA7190

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/6479 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de weigering van WAZ-uitkering en toekenning schadevergoeding

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 19 november 2004, waarin de rechtbank de afwijzing van de aanvraag voor een WAZ-uitkering door het Uwv heeft bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 maart 2007 uitspraak gedaan. De appellante had verzocht om een WAZ-uitkering met ingang van 7 augustus 1999, maar het Uwv had deze aanvraag afgewezen op basis van de conclusie dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 25% was. De rechtbank heeft deze afwijzing in stand gehouden, maar de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de grondslag voor het bestreden besluit is komen te vervallen. Hierdoor komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv in de proceskosten van appellante moet worden veroordeeld, omdat de appellante in het gelijk is gesteld. De kosten voor rechtsbijstand zijn begroot op € 322,- voor de eerste aanleg en € 322,- voor het hoger beroep, wat leidt tot een totaal van € 644,-. Daarnaast moet het Uwv het griffierecht van € 139,- aan appellante vergoeden. De Raad heeft het Uwv opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij ook de vraag van schadevergoeding in overweging moet worden genomen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige besluitvorming door het Uwv en de mogelijkheid voor appellante om schadevergoeding te vragen in het vervolg van de procedure.

Uitspraak

04/6479 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 19 november 2004, 2004/617 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. Grégoire, advocaat te Sittard, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en bij brieven van 23 augustus 2006,
7 november 2006 en 23 januari 2007 inlichtingen verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2007. Partijen zijn aldaar, met schriftelijke kennisgeving, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Bij het thans bestreden en op bezwaar genomen besluit van 11 mei 2004 heeft het Uwv het besluit van 14 januari 2004 gehandhaafd, waarbij afwijzend is beslist op de aanvraag van appellante om haar na einde van de wettelijke wachttijd van 52 weken met ingang van 7 augustus 1999 in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), op de grond dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 25% bedroeg.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak als haar oordeel gegeven dat de bij het bestreden besluit gehandhaafde weigering van WAZ-uitkering voor juist moet worden gehouden.
In hoger beroep heeft het Uwv bij brief van 23 januari 2007 meegedeeld voornemens
te zijn een wijzigingsbeslissing te nemen waarin het standpunt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 7 augustus 1999 minder dan 25% is, wordt verlaten.
Gelet hierop is aan het bestreden besluit de grondslag komen te ontvallen en komt dit deswege met de aangevallen uitspraak waarbij dit besluit in stand is gelaten, voor vernietiging in aanmerking.
Appellante heeft op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de aan haar zijde geleden schade.
Nu het Uwv nog een nieuw besluit op het bezwaar van appellante dient te nemen ligt het thans niet op de weg van de Raad om zich over mogelijke schade uit te spreken, omdat nog niet vaststaat hoe het nieuwe besluit zal gaan luiden. Het Uwv zal bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar tevens aandacht moeten besteden aan de vraag in hoeverre er reden is om schade te vergoeden.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Verstaat dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 139,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J. Riphagen en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.J. Janssen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2007.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) J.J. Janssen.
PR/200307