ECLI:NL:CRVB:2007:BA6719

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/2329 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderbijslag en onderhoudsbijdragen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, de moeder van twee kinderen, tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De kinderen wonen sinds september 2000 bij hun vader in Portugal, maar appellante ontving tot eind 2003 kinderbijslag voor hen. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft appellante in 2004 laten weten dat zij geen recht meer had op deze kinderbijslag, omdat zij niet aantoonbaar in het onderhoud van de kinderen had voorzien. Appellante stelde dat zij maandelijks een bedrag naar haar ex-partner in Portugal overmaakte voor de kinderen, maar kon geen bewijs van deze betalingen overleggen. De Svb kondigde een terugvordering van ontvangen kinderbijslag aan, wat leidde tot bezwaar en uiteindelijk hoger beroep.

Tijdens de zitting op 26 april 2007 was appellante niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door mr. G.J. Oudenes. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd van haar onderhoudsbijdragen. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante niet op een eenvoudig te controleren wijze had aangetoond dat zij de vereiste onderhoudsbijdragen had betaald. Het argument van appellante dat zij door ziekte niet in staat was om de betalingen zelf te verrichten, werd verworpen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De Centrale Raad van Beroep benadrukte dat appellante geen bijzondere feiten of omstandigheden had aangevoerd die een afwijking van het beleid van de Svb zouden rechtvaardigen. De uitspraak werd gedaan op 31 mei 2007, waarbij de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigde en geen termen aanwezig achtte voor een kostenveroordeling.

Uitspraak

05/2329 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[AP], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 maart 2005, 04/2637 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 31 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft appellante nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2007. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Oudenes.
II. OVERWEGINGEN
Appellante is de moeder van [kind 1] en [kind 2], geboren respectievelijk op 31 maart 1992 en 11 oktober 1994. De kinderen wonen sinds september 2000 bij hun vader in Portugal. Aan appellante is ook na die datum kinderbijslag ten behoeve van [kind 1] en [kind 2] uitbetaald. De Svb is eind december 2003 van de verhuizing van de kinderen naar Portugal op de hoogte gesteld. Bij brieven van 3 en 12 januari 2004 heeft appellante aan de Svb laten weten dat zij voor het onderhoud van de kinderen drie maal per maand een bedrag overmaakt naar haar ex-partner in Portugal. Van die betalingen heeft zij geen bewijzen bewaard. Overgelegd zijn wel kopieën van de bijschrijvingen op de rekening van haar ex-partner. Verder is door appellante aangegeven dat zij door ziekte buiten staat was om in persoon geld over te maken of te storten. Daarom heeft een vriend - de heer [naam vriend] - dit voor haar gedaan. Het geld is door hem met behulp van de giropas van haar ex-partner gestort op diens rekening in Portugal.
Bij besluit van 23 april 2004 heeft de Svb aan appellante laten weten dat zij met ingang van het vierde kwartaal van 2000 geen recht heeft op kinderbijslag ten behoeve van [kind 1] en [kind 2]. Daarbij is aangegeven dat appellante vanaf die datum niet aantoonbaar in het onderhoud van de kinderen van - in het vierde kwartaal van 2000 - minimaal € 358,94 per kind heeft voorzien. Tevens worden in een begeleidende brief een terugvordering van € 5.527,82 en een boete van € 561,- aangekondigd.
In bezwaar is door appellante aangevoerd dat de kinderbijslag is besteed aan de opvoeding en het levensonderhoud van de kinderen. De kinderbijslag is dan ook niet ten onrechte ontvangen.
Bij besluit van 28 juli 2004, hierna: het bestreden besluit, is het bezwaar tegen het besluit van 23 april 2004 ongegrond verklaard. Opgemerkt wordt dat appellante niet op voor de Svb eenvoudig te controleren wijze in het onderhoud van de kinderen heeft voorzien.
Uit de door appellante overgelegde stukken kan met name niet worden opgemaakt dat de overschrijvingen of stortingen door appellante zelf zijn verricht. Het argument dat dit laatste wegens ziekte niet mogelijk was, wordt verworpen. Opgemerkt wordt dat appellante de bankinstelling opdracht had kunnen geven om (periodiek) de voorgeschreven bijdrage over te maken naar de rekening van de verzorger van de kinderen. Tot slot wordt aangegeven dat, in het licht van het beleid van de Svb, er geen gronden zijn om niet tot gehele herziening van de kinderbijslag over te gaan.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank constateert dat appellante geen bewijs van door haar geleverde onderhoudsbijdragen in het geding heeft gebracht. Daarmee heeft appellante niet voldaan aan de eis dat op eenvoudig te controleren wijze moet worden aangetoond dat de vereiste onderhoudsbijdragen zijn betaald. Het beroep van appellante op haar psychische toestand als grond voor de wijze waarop de betalingen hebben plaatsgevonden, wordt door de rechtbank verworpen. Appellante had de hier aan de orde zijnde problemen kunnen vermijden door [naam vriend] uitdrukkelijk te machtigen om de betreffende onderhoudsbijdragen van haar rekening op de rekening van de verzorger van de kinderen te storten. Door appellante zijn geen bijzondere feiten of omstandigheden aangevoerd die zouden moeten leiden tot het oordeel dat in dit geval een afwijking van het beleid gerechtvaardigd was, aldus de rechtbank.
In hoger beroep hebben partijen in essentie hun in de eerdere fasen van het geding ingenomen stellingen herhaald.
Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit stand kan houden.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten gronde liggende overwegingen. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met appellantes stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
Het hoger beroep is dan ook vergeefs ingesteld.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en B.J. van der Net en H.J. Simon als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2007.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) P.H. Broier.
RB2305