ECLI:NL:CRVB:2007:BA6715

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/6577 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van kinderbijslag aan niet-ingezetene in het kader van de Algemene Kinderbijslagwet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die in Marokko woont, tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Sociale verzekeringsbank (Svb) terecht had geweigerd om kinderbijslag toe te kennen aan appellant voor zijn kinderen, die in Marokko wonen. Appellant had in januari 1998 een aanvraag ingediend voor kinderbijslag voor zijn kinderen Yamna en Sanae, geboren in respectievelijk 1992 en 1995. De Svb had in 2003 kinderbijslag toegekend voor een beperkte periode, maar weigerde verdere toekenning vanaf het derde kwartaal van 1996, omdat appellant volgens hen niet meer verzekerd was onder de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) en niet meer in Nederland woonde of werkte.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant behandeld op 3 mei 2007, waarbij appellant niet aanwezig was. De Svb werd vertegenwoordigd door J.Y. van den Berg. De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad bevestigde dat appellant op 1 juli 1996 niet meer in Nederland woonde en dus niet meer als ingezetene verzekerd was onder de AKW. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om de uitspraak van de rechtbank te herzien en dat er geen termen aanwezig waren voor een vergoeding van proceskosten.

De uitspraak werd gedaan door T.L. de Vries, met M.F. van Moorst als griffier. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De Raad benadrukte dat indien appellant in de toekomst met terugwerkende kracht een WAO-uitkering zou krijgen, hij een herzieningsverzoek kan indienen bij de Svb.

Uitspraak

05/6577 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 oktober 2005, 04/2706 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 31 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2007. Appellant is daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent de Svb de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank.
In deze uitspraak wordt onder de Svb tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Appellant is vanaf 18 september 1995 tot en met 29 juni 1996 in Nederland werkzaam geweest in loondienst. Nadien is hij teruggekeerd naar zijn geboorteland Marokko alwaar hij sindsdien met zijn echtgenote woont. Appellant heeft in januari 1998 een aanvraag om kinderbijslag ingediend voor zijn kinderen Yamna, geboren [in] 1992, en Sanae, geboren [in] 1995, die sinds hun geboorte in Marokko wonen.
Na een procedure heeft de Svb uiteindelijk bij besluit van 6 januari 2003 aan appellant kinderbijslag toegekend voor de genoemde kinderen over het vierde kwartaal van 1995 tot en met het tweede kwartaal van 1996.
Bij besluit van 17 juli 2003 heeft de Svb geweigerd om vanaf het derde kwartaal van 1996 kinderbijslag aan appellant toe te kennen, omdat hij toen niet meer verzekerd was ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Daarbij is de Svb ervan uitgegaan dat appellant vanaf 1 juli 1996 niet meer in Nederland woonde of werkte en hij ook geen Nederlandse uitkering ontving op grond waarvan hij verzekerd was krachtens de volksverzekeringen. Bij beslissing op bezwaar van 21 mei 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft de Svb het besluit van 17 juli 2003 ongewijzigd gehandhaafd.
Naar aanleiding van de opmerking van appellant dat een procedure aanhangig is omtrent zijn aanspraak op een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) vanaf medio 1996, heeft de Svb opgemerkt dat wanneer in de toekomst met terugwerkende kracht een WAO-uitkering wordt toegekend een herzieningsverzoek kan worden ingediend.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat uit de uitspraak van de Raad van 15 november 2002, reg. nr. 00/6626 AKW, genoegzaam is af te leiden dat appellant op 1 juli 1996 niet meer in Nederland woonde, hetgeen door appellant ook niet is betwist. Dit betekent dat appellant toen niet meer als ingezetene verzekerd was ingevolge de AKW. Voorts is overwogen dat appellant ook niet op grond van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen van 3 mei 1989, Stb. 164 (hierna: KB 164) en het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999, van
24 december 1998, Stb. 746 (hierna: KB 746) verzekerd is geweest vanaf 1 juli 1996, aangezien niet is gebleken dat appellant toen een Nederlandse uitkering heeft ontvangen als genoemd in KB 164. Daarbij heeft ook de rechtbank erop gewezen dat wanneer aan appellant in de toekomst met terugwerkende kracht een WAO-uitkering wordt toegekend hij een herzieningsverzoek kan indienen bij de Svb.
De Raad kan zich verenigen met dit oordeel van de rechtbank. Hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.F. van Moorst als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2007.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) M.F. van Moorst.
RB2305