ECLI:NL:CRVB:2007:BA6711

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/6391 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verschoonbaarheid van termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift in sociale zekerheidsrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die in Italië woont, tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die eerder in Nederland als kok heeft gewerkt, had een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen. Na een herbeoordeling door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in 2003, werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 15 tot 25%. Appellant diende een bezwaarschrift in tegen het besluit van het Uwv, maar dit bezwaarschrift werd niet binnen de wettelijke termijn ingediend. Het Uwv verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat er geen verschoonbare reden was voor de termijnoverschrijding. De rechtbank bevestigde deze beslissing.

De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de vraag beantwoord of er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. De Raad constateerde dat appellant op de hoogte was van de uitkomst van de herbeoordeling en dat hij, ondanks zijn afwezigheid in Nederland, in staat had moeten zijn om tijdig een bezwaarschrift in te dienen. De Raad oordeelde dat appellant niet voldoende had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die hem verhinderden om tijdig te reageren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaarschriften en de noodzaak voor appellanten om zich bewust te zijn van de termijnen, ook wanneer zij in het buitenland verblijven. De Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren voor een vergoeding van proceskosten, aangezien het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard.

Uitspraak

06/6391 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], Sardinië (Italië), (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 oktober 2006, 04/4800 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 31 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft de vakbond Patronato I.N.C.A., CGIL te Giba (Italië), hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2007. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F. Steeman.
II. OVERWEGINGEN
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding het Uwv in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder het Uwv tevens verstaan het Lisv.
Appellant, die de Italiaanse nationaliteit heeft, is in Nederland tot 8 september 1986 werkzaam geweest als kok. Nadat hij als gevolg van een ongeval met de rechterelleboog voor deze arbeid was uitgevallen, is hem bij ommekomst van de wachttijd van 52 weken een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, die sinds 1 november 1988 werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. In 1991 is appellant met behoud van uitkering naar Italië geremigreerd.
Naar aanleiding van een verzoek om verhoging van zijn uitkering, heeft het Uwv de mate van appellants arbeidsongeschiktheid in 2003 opnieuw beoordeeld. Het resultaat van deze herbeoordeling is bij brief van 17 november 2003 aan appellant meegedeeld.
Bij besluit van 6 januari 2004 heeft het Uwv aan appellant bericht dat zijn arbeidsongeschiktheid ongewijzigd dient te worden vastgesteld op 15 tot 25% en dat er geen redenen zijn zijn uitkering te wijzigen.
Bij brief gedateerd 7 april 2004 en door het Uwv op 20 april 2004 ontvangen heeft de vakbond Patronato I.N.C.A. CGIL als gemachtigde van appellant een bezwaarschrift (met bijlagen) ingediend tegen voornoemd besluit. Daarin is vermeld dat het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn is ingestuurd als gevolg van de vertraging waarmee een Italiaanse vertaling werd verkregen van de in het Nederlands gestelde beslissing.
Bij beslissing op bezwaar van 9 augustus 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij zonder verschoonbare reden het bezwaarschrift te laat heeft ingediend en voorts niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, waardoor appellant niet in de gelegenheid was om tijdig een bezwaarschrift in te dienen.
De rechtbank heeft het namens appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
De Raad overweegt als volgt.
Evenals de rechtbank stelt de Raad vast dat tussen partijen niet in geschil is, dat de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vermelde termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is overschreden. Vervolgens ziet de Raad zich gesteld voor de beantwoording van de vraag, of er in dit geval sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb, op grond waarvan niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar achterwege zou dienen te blijven.
Namens appellant is in hoger beroep nog het volgende aangevoerd met betrekking tot de overschrijding van de bezwaartermijn:
“In afwezigheid van een vestiging van onze Helpdesk in Nederland, stuurde de Helpdesk van Inca in Giba de stukken naar Inca te Frankfurt, die evenmin over een Nederlandstalige medewerker beschikte en op haar beurt een en ander doorstuurde naar Inca in Luik. Toen de brief met bijbehorende stukken en informatie omtrent de Nederlandse regelgeving terug werd ontvangen, was de termijn inmiddels verstreken.”
alsmede:
“Naar onze mening is het beginsel van openbaarheid van bestuur niet geëerbiedigd, hetgeen de Heer Ordiano niet in staat heeft gesteld zijn rechten te stellen; het feit dat de echtgenote van de Heer Ordiano moedertaalspreekster is kan daarbij niet als argument worden opgebracht, aangezien zij niet over de benodigde juridische en bestuurlijke deskundigheid beschikt.”
Voorts is namens appellant als grief aangevoerd dat er geen inhoudelijke overweging heeft plaatsgehad van de arbeidsongeschikte toestand van appellant.
Op basis van de gedingstukken stelt de Raad vast dat appellant door het Uwv bij brief van 17 november 2003, in het Italiaans, op de hoogte is gesteld van de uitkomst van de herbeoordeling, inhoudende dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid ongewijzigd 15 tot 25% bedroeg. Daarbij werd vermeld dat de uiteindelijke beslissing door het Uwv zou worden genomen en dat de uitkeringsafdeling hem daarvan bericht zou sturen. Appellant wist derhalve, dat hij een besluit van het Uwv kon verwachten en wat waarschijnlijk de inhoud van dat besluit zou zijn.
De Raad constateert voorts dat appellant kennelijk het belang van de brief van 6 januari 2004 heeft onderkend, om welke reden hij zich tot de vakbond heeft gewend met het verzoek zijn belangen te behartigen.
Daarnaast acht de Raad het niet zonder betekenis dat de Nederlandse echtgenote van appellant blijkens enkele door het Uwv overgelegde brieven eerder voor appellant in de Nederlandse taal gecorrespondeerd heeft in verband met het verzoek om een herbeoordeling c.q. verhoging van zijn uitkering. Naar het oordeel van de Raad had appellant in ieder geval van zijn echtgenote kunnen vernemen, wat de strekking was van de brief van 6 januari 2004 en binnen welke termijn hij daarop diende te reageren. Binnen die termijn had appellant alvast een voorlopig bezwaarschrift kunnen (laten) indienen.
Ook de Raad komt derhalve tot het oordeel dat van een verschoonbare termijnoverschrijding, als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb, niet is gebleken.
Ten overvloede merkt de Raad nog op dat, nu het bezwaar terecht door het Uwv niet-ontvankelijk is verklaard, aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil niet kan
worden toegekomen.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.F. van Moorst als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2007.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) M.F. van Moorst.
RB2305