[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 20 april 2005, 04/1252 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 juni 2007
Namens appellant heeft P.J. Reeser, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van appellant heeft een nieuwe beslissing op bezwaar van 8 december 2005 overgelegd en de daarop betrekking hebbende rapportage van de bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal van 15 november 2005 en de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige J. den Hartog van 15 juli 2005.
Het Uwv heeft de onderliggende stukken met betrekking tot de beslissing op bezwaar van 8 december 2005 overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2007. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde Reeser, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. van Dam.
Bij besluit van 24 november 2003 heeft het Uwv appellant met ingang van 30 oktober 2003 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) geweigerd. Vervolgens is het bezwaar van appellant bij besluit van 5 april 2004 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit van 5 april 2004 gegrond verklaard, het besluit van 5 april 2004 vernietigd, het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en bepalingen omtrent de vergoeding van proceskosten en griffierecht gegeven. De rechtbank is er niet van overtuigd geraakt dat appellant op goede gronden geschikt is geacht voor zijn eigen werk als directeur. Verder acht de rechtbank het op voorhand zonder nadere motivering niet aannemelijk dat appellant niet zal aanlopen tegen zijn beperkingen zoals verwoord in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 25 september 2003.
Ter uitvoering van de rechtbank heeft het Uwv bij besluit van 8 december 2005, verder: het bestreden besluit, het bezwaar alsnog gegrond verklaard voor zover dit betrekking heeft op de mate van arbeidsongeschiktheid. Voor het overige wordt de beslissing van 5 april 2004 gehandhaafd.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn psychische klachten zijn onderschat.
Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het medische oordeel van het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt als volgt.
Aangezien het hiervoor weergegeven besluit van 8 december 2005, dat het Uwv ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft genomen, aan het beroep niet geheel tegemoet komt, wordt ingevolge de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dit beroep geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 24 november 2003.
Uitgaande van de door verzekeringsarts M. Levy vastgestelde FML van 25 september 2003 oordeelt de Raad als volgt. De bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal heeft in zijn rapportage van 15 november 2005 geoordeeld dat de FML van
25 september 2003 nog altijd van toepassing is. Admiraal heeft met alle medische klachten van appellant rekening gehouden bij het opstellen van zijn rapportage. De Raad overweegt dan ook dat hij geen aanknopingspunten heeft om de door de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv ingestelde medisch onderzoek niet voldoende zorgvuldig te achten en de daarop gebaseerde conclusie onjuist te achten.
De Raad stelt vast dat in de geduide functies van administratief medewerker afhandelingen met sbc-code 515080, productiemedewerker textiel, geen kleding met sbc-code 272043 en sorteerder, controleur met sbc-code 111340 geen overschrijding van de belastbaarheid voorkomt dan wel dat op afdoende wijze is gemotiveerd waarom ondanks de signaleringen op het desbetreffende punt de belasting toch binnen de voor appellant geldende belastbaarheid blijft. Met het Uwv is de Raad van oordeel dat de overschrijdingen in de geduide functies vallen binnen de belastbaarheid van appellant zodat appellant in staat is te achten de geduide functies te vervullen.
De door appellant ter zitting opgeworpen grief dat het Uwv ten onrechte geen urenbeperking heeft aangenomen kan niet slagen. De Raad merkt hierover op dat appellant geen medische gegevens heeft aangedragen die dit standpunt kunnen ondersteunen.
Het mediaanloon afgezet tegen het maatmaninkomen laat een verlies aan verdiencapaciteit zien van 64,6%. Bij het bestreden besluit van 8 december 2005 heeft het Uwv dan ook terecht met ingang van 30 oktober 2003 aan appellant een WAZ-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Het mede tegen dit besluit gericht geachte beroep van appellant is derhalve ongegrond.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep, voor zover dit moet worden geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 8 december 2005, ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2007.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls.