ECLI:NL:CRVB:2007:BA5861

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2572 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van vergoeding voor een thermaal bad abonnement en beleidswijziging in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft appellante beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, waarin haar aanvraag voor vergoeding van een abonnement voor een thermaal bad werd afgewezen. De aanvraag was ingediend in juni 2005, maar de verweerster had eerder, op 30 november 2005, al een besluit genomen waarin werd gesteld dat zwemmen niet meer als een medisch noodzakelijke voorziening werd aangemerkt. Dit besluit werd gehandhaafd in het bestreden besluit van 31 maart 2006. Appellante stelde dat begeleiding door haar echtgenoot bij het zwemmen noodzakelijk was vanwege haar gezondheidssituatie, maar de Raad oordeelde dat de verweerster niet onredelijk handelde door de vergoeding te weigeren.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de wijziging in het beleid van de verweerster, die appellante al in januari 2005 op de hoogte had gesteld, niet ter beoordeling stond in deze procedure. De Raad concludeerde dat er geen grond was voor vernietiging van het bestreden besluit, aangezien appellante niet kon aantonen dat haar gezondheidssituatie een vergoeding voor therapeutisch zwemmen rechtvaardigde. De Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenvergoeding.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter A. Beuker-Tilstra was, en de leden G.L.M.J. Stevens en G.F. Walgemoed. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2007. De Raad heeft vastgesteld dat appellante, geboren in 1931, recht heeft op bijzondere voorzieningen, maar dat de specifieke aanvraag voor het thermaal bad niet voldeed aan de voorwaarden voor vergoeding.

Uitspraak

06/2572 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante] (hierna: appellante)
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 16 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 31 maart 2006, kenmerk JZ/L70/2006 (hierna: bestreden besluit), genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2007. Appellante is daar niet verschenen, terwijl verweerster zich heeft laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
Blijkens de gedingstukken is appellante, geboren in 1931, vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. Aanvaard is dat de klachten van het linkerbeen (post polio), de rechterknie en de rechterheup in het door de Wet vereiste verband staan met de ondergane vervolging. Aan appellante zijn in de loop der tijd ook meerdere bijzondere voorzieningen verleend, waaronder - in 1998 - een vergoeding van de jaarlijkse kosten van een zwemabonnement voor een zwembad in de eigen omgeving. Bij deze toekenning heeft verweerster, overeenkomstig medisch advies, in aanmerking genomen dat het voor appellante goed is om in beweging te blijven maar dat geen sprake is van een medische noodzaak om in een speciaal (thermaal) bad te zwemmen. Voorts is toen in aanmerking genomen dat evenmin is gebleken van de noodzaak van speciale begeleiding bij het zwemmen.
Deze visie van verweerster heeft de Raad bij uitspraak van 18 april 2002, nrs. 99/1940 WUV + 01/2656 WUV, onderschreven.
Een hernieuwde aanvraag van appellante van december 2003 om vergoeding van een abonnement voor een thermaal bad heeft verweerster afgewezen bij besluit van 4 mei 2004, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 oktober 2004. Vervolgens heeft verweerster bij schrijven van 11 januari 2005, zoals aangevuld bij schrijven van
30 november 2005, aan appellante bericht dat vrij zwemmen niet meer als medisch noodzakelijke voorziening wordt aangemerkt, en dat in verband hiermee uiteindelijk geen vergoeding meer van een zwemabonnement voor vrij zwemmen zal worden toegekend. Voorts is bericht - samengevat - dat op grond van een bij deze beleidswijziging behorende overgangsregeling de aan appellante toekomende vergoeding van een zwemabonnement nog zal doorlopen tot einde 2008.
In juni 2005 heeft appellante bij verweerster een aanvraag ingediend voor - voor zover van belang - een voorziening in de kosten van begeleiding door haar echtgenoot bij het zwemmen. Deze aanvraag heeft verweerster afgewezen bij besluit van 30 november 2005, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Daartoe is overwogen, samengevat, dat zwemmen in haar geval - zoals bericht bij schrijven van 11 januari 2005 - niet meer als medisch noodzakelijke voorziening wordt aangemerkt en dat tijdens de duur van de overgangsregeling geen uitbreiding meer wordt gegeven aan de toegekende voorziening voor zwemmen.
In bezwaar en beroep heeft appellante doen aanvoeren dat begeleiding bij het zwemmen door haar echtgenoot voor haar noodzakelijk is vanwege het risico van vallen en bij het aan- en uitkleden.
De Raad overweegt als volgt.
In dit geding staat - gegeven de aard van de gevraagde voorziening - niet ter beoordeling de rechtmatigheid van de hiervoor vermelde standpuntwijziging van verweerster betreffende vrij zwemmen en van de terzake getroffen overgangsregeling. Verder is van belang dat appellante al in januari 2005 - dus vóór indiening van de huidige aanvraag - van de bedoelde standpuntwijziging op de hoogte is gesteld. Onder deze omstandigheden kan niet onjuist of onredelijk worden geoordeeld dat verweerster tijdens de looptijd van de overgangsregeling niet meer bereid is om nog over te gaan tot vergoeding van andere dan direct voor het zwemabonnement te maken kosten. Voor zover appellante van mening is dat haar gezondheidssituatie zodanig is dat nu alsnog een vergoeding voor therapeutisch zwemmen - door verweerster blijkens toelichting ter zitting gedefinieerd als: oefentherapie onder professionele begeleiding van een fysiotherapeut (hydrotherapie) - op zijn plaats zou zijn, staat het haar vrij om een daarop gerichte aanvraag bij verweerster in te dienen.
Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond bestaat.
De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en G.F. Walgemoed als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.M. Szabo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2007.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) W.M. Szabo.