ECLI:NL:CRVB:2007:BA5854

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6147 AOR
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van AOR-invaliditeitsuitkering aan appellante

In deze zaak heeft appellante beroep ingesteld tegen een besluit van de Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling (verweerster) van 26 september 2006, waarin haar aanvraag voor een invaliditeitsuitkering op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) werd afgewezen. Appellante, geboren in 1939 in het voormalige Nederlands-Indië, had in april 2005 een aanvraag ingediend voor voorzieningen en een periodieke invaliditeitsuitkering. Verweerster heeft haar aanvraag gedeeltelijk ingewilligd door een voorziening in de kosten van geneeskundige behandeling toe te kennen, maar weigerde de invaliditeitsuitkering op basis van het oordeel dat het aanvaarde oorlogsletsel niet leidde tot arbeidsongeschiktheid.

Appellante voerde aan dat haar oorlogsletsel leidde tot oververmoeidheid, waardoor zij met veel moeite haar werk kon volhouden tot haar vervroegde uittreding in 2001. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante overwogen, maar concludeerde dat de medische adviezen van verweerster, waaronder een rapport van psychiater dr. W. Op den Velde, voldoende onderbouwd waren. Dit rapport stelde dat er onvoldoende bewijs was voor arbeidsongeschiktheid als gevolg van de psychische klachten van appellante.

De Raad oordeelde dat het bestreden besluit deugdelijk was voorbereid en gemotiveerd, en dat de AOR geen compensatie biedt voor gemiste carrièrekansen. De Raad verklaarde het beroep ongegrond, en er waren geen termen aanwezig voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 16 mei 2007, met de betrokkenheid van de griffier W.M. Szabo.

Uitspraak

06/6147 AOR
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante] (hierna: appellante)
en
de Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 16 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 26 september 2006, kenmerk 6762/CAOR (hierna: bestreden besluit), genomen ter uitvoering van de Algemene oorlogsongevallenregeling (hierna: AOR).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2007. Appellante is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot [naam echtgenoot], terwijl verweerster zich heeft laten vertegenwoordigen door haar secretaris
mr. L.H.G. Belleflamme alsmede door mr. R.L.M.J. Gielen.
II. OVERWEGINGEN
Blijkens de gedingstukken heeft appellante, geboren in 1939 in het voormalige Nederlands-Indië, in april 2005 bij verweerster een aanvraag ingediend om toekenning van voorzieningen en een periodieke invaliditeitsuitkering ingevolge de AOR.
Bij besluit van 25 oktober 2005 heeft verweerster deze aanvraag in zoverre ingewilligd dat - onder aanvaarding van de psychische klachten van appellante als oorlogsletsel in de zin van de AOR - aan haar is toegekend een voorziening in de kosten van geneeskundige behandeling terzake van het oorlogsletsel, voor zover niet elders gedekt. Een invaliditeits-uitkering ingevolge de AOR heeft verweerster geweigerd op de grond dat het aanvaarde oorlogsletsel niet heeft geleid tot gehele of gedeeltelijke ongeschiktheid tot het verrichten van passende arbeid, waaronder wordt verstaan werkzaamheden die in aard vergelijkbaar zijn met het laatste uitgeoefende beroep van administratief medewerkster. Het tegen deze weigering gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In bezwaar en beroep heeft appellante vooral aangevoerd, kort samengevat, dat zij vanwege de door haar oorlogsletsel veroorzaakte oververmoeidheid slechts met uiterste inzet en veel problemen tot aan haar vervroegde uittreding (FPU) in 2001 aan het werk is kunnen blijven en door die klachten ook zeer is belemmerd in haar carrière.
De Raad overweegt dienaangaande als volgt.
Verweersters besluit is in overeenstemming met adviezen van haar geneeskundig adviseurs, ten laatste berustend op een na onderzoek van appellante door de psychiater dr. W. Op den Velde uitgebracht rapport van 3 juli 2006, en op informatie uit de behandelende sector. In genoemd rapport is geoordeeld dat appellante heeft aangegeven dat zij door concentratieproblemen beperkingen in het uitvoeren van haar beroepswerkzaamheden heeft ondervonden, maar dat er echter onvoldoende aanwijzingen zijn om te kunnen concluderen dat appellante in het verleden als gevolg van causale klachten geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is geraakt.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze medische adviezen deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. De voorhanden zijnde medische gegevens bieden geen houvast om te twijfelen aan de juistheid van verweersters, aan genoemde medische adviezen ontleende opvatting dat de psychische klachten van appellante niet tot arbeidsongeschiktheid in de zin van de AOR hebben geleid. De Raad merkt hierbij nog op dat de AOR als arbeidsongeschiktheidsregeling niet voorziet in compensatie van gemiste carrièrekansen. Die regeling biedt voorts - hoezeer ook invoelbaar is de klacht van appellante dat zij in feite nu wordt “gestraft” voor het doorgaan met werken - ook geen mogelijkheid om rekening te houden met de door appellante aangevoerde omstan-digheid dat zij haar werk slechts met grote moeite tot aan haar vervroegde uittreding heeft kunnen volhouden.
Gezien het vorenstaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond.
De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en G.F. Walgemoed als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.M. Szabo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2007.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) W.M. Szabo.