ECLI:NL:CRVB:2007:BA5288

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4759 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WUV-uitkering op basis van gezondheidsklachten gerelateerd aan vervolging

In deze zaak heeft appellant beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, dat op 14 juli 2006 is genomen. Appellant, geboren in 1942 en erkend als vervolgde, had in oktober 2004 een aanvraag ingediend voor een periodieke uitkering op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Hij stelde dat zijn gezondheidsklachten, waaronder psychische en fysieke klachten, verband hielden met zijn verblijf in kampen in het voormalig Nederlands-Indië.

De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen op 21 februari 2005, omdat verweerster geen verband kon leggen tussen de klachten en de vervolging. In het bestreden besluit werd echter erkend dat de psychische klachten van appellant weliswaar verband hielden met de vervolging, maar dat de fysieke klachten niet als zodanig konden worden aangemerkt. De Raad heeft de zaak op 29 maart 2007 behandeld, waarbij appellant niet aanwezig was, maar verweerster vertegenwoordigd werd door mr. T.R.A. Dircke.

De Centrale Raad van Beroep heeft de adviezen van een geneeskundig adviseur van de Pensioen- en Uitkeringsraad in overweging genomen, die concludeerde dat de psychische klachten van appellant niet leidden tot een verminderd functioneren ten opzichte van leeftijdsgenoten. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit deugdelijk was voorbereid en gemotiveerd, en verklaarde het beroep van appellant ongegrond. De uitspraak werd gedaan op 10 mei 2007 door de voorzitter en twee leden van de Raad, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

06/4759 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant] (hierna: appellant)
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 10 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 14 juli 2006, kenmerk JZ/M70/2006, ten aanzien van hem genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet), verder: het bestreden besluit.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2007. Appellant is niet verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1942 en bij besluit van 3 oktober 1990 erkend als vervolgde in de zin van de Wet, heeft in oktober 2004 bij verweerster op grond van de Wet een aanvraag ingediend om toekenning van een periodieke uitkering. In dit verband heeft appellant gesteld dat hij gezondheidsklachten heeft die verband houden met zijn verblijf als jong kind in diverse kampen in het voormalig Nederlands-Indië.
1.2. Bij besluit van 21 februari 2005 heeft verweerster de aanvraag afgewezen op de grond dat geen sprake is van ziekte of gebrek waarvan het verband met de vervolging kan worden aanvaard. Bij het bestreden besluit is het nader standpunt ingenomen dat de psychische klachten van appellant in verband staan met de vervolging. Met betrekking tot de prostaatklachten, blaasklachten, ingewandsklachten, leveraandoening, verslavings-problematiek, ijzerstapelingsziekte en darmklachten is geconcludeerd dat deze duidelijk door andere oorzaken zijn ontstaan. De psychische klachten hebben volgens verweerster niet tot dusdanige beperkingen geleid dat kan worden gesproken van een verminderd functioneren ten opzichte van leeftijdsgenoten van appellant, zodat de afwijzing is gehandhaafd.
2. Appellant heeft in hoofdzaak aangevoerd dat ook zijn fysieke klachten in verband staan met de slechte omstandigheden in de kampen waar hij als jong kind verbleef en heeft hierbij een aantal stukken overgelegd.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. De Raad stelt vast dat het in het bestreden besluit neergelegde standpunt van verweerster in overeenstemming is met de adviezen van een geneeskundig adviseur van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Deze adviseur beschikte over een rapport van bij appellant door de psychiater dr. R. Gunawardene verricht psychiatrisch onderzoek, nadere informatie van deze psychiater en informatie van de behandelend huisartsen en specialisten. Genoemde psychiater heeft vastgesteld dat appellant tijdens zijn verblijf in de kampen getuige is geweest van vele verschrikkingen en dat appellant hierdoor psychische problemen ondervindt, bestaande uit nachtmerries, één keer per twee weken, en een geringe tot matige stresstolerantie. Door de geneeskundig adviseur is op basis hiervan geadviseerd dat deze causale psychische klachten geen dusdanige beperkingen opleveren in het dagelijks functioneren dat deze leiden tot verminderd functioneren ten opzichte van leeftijdsgenoten. De verslavingsproblemen zijn niet causaal geacht. Ten aanzien van de darmklachten is geadviseerd dat deze niet het gevolg zijn van de ondergane vervolging maar constitutioneel bepaald, nu er geen constante medische geschiedenis is van die klachten sinds de oorlog. Ook overigens is geen enkel verband aanwezig geacht met de fysieke klachten van appellant en de destijds doorgemaakte dysenterie. Deze adviseur was ten slotte van oordeel dat niet was gebleken dat appellant zijn werkzaamheden als politieman op 62-jarige leeftijd heeft moeten beëindigen vanwege de causale klachten.
3.2. De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze adviezen deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. In de vele hem ter beschikking staande medische gegevens heeft de Raad geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de onder 4.1. weergegeven standpunten van de geneeskundig adviseur.
3.3. Gezien het voorgaande dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard en ziet de Raad geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.M. Szabo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2007.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) W.M. Szabo.