ECLI:NL:CRVB:2007:BA5277

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4178 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van invaliditeitspercentage en beoordeling van psychische klachten van een oorlogsvrijwilliger

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die een militair invaliditeitspensioen ontvangt vanwege psychische klachten, specifiek een chronische posttraumatische stress-stoornis (PTSS). De appellant, die van 1945 tot 1949 als oorlogsvrijwilliger in het voormalige Nederlands-Indië heeft gediend, ontving sinds 17 maart 1999 een pensioen dat was berekend op een invaliditeitspercentage van 40%. De staatssecretaris van Defensie had in een eerder besluit het invaliditeitspercentage van de appellant vastgesteld op 45% (effectief 50%), wat door de rechtbank werd bevestigd. De appellant was het hier niet mee eens en stelde hoger beroep in, waarbij hij betoogde dat zijn invaliditeit ondergewaardeerd was.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen. De Raad oordeelde dat het militair geneeskundig onderzoek (MGO) dat was uitgevoerd, zorgvuldig was verricht en voldoende basis bood voor de vaststelling van het invaliditeitspercentage. De Raad verwierp de argumenten van de appellant, die zich beriep op een rapport van psychiater dr. W. Op den Velde, waarin werd gepleit voor een hoger percentage. De Raad concludeerde dat de opvattingen van de verzekeringsarts en de psychiater M.J. van Weers, die de WPC-schalen had gehanteerd, niet onjuist waren en dat de appellant nog in staat was tot enige sociale interactie en nuttige bezigheden.

Uiteindelijk bevestigde de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waarbij het bestreden besluit in stand werd gelaten. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 10 mei 2007, met de voorzitter en twee leden van de Raad aanwezig, en de griffier zorgde voor de verslaglegging.

Uitspraak

06/4178 MPW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 7 juni 2006, 05/1140 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Defensie (hierna: staatssecretaris)
Datum uitspraak: 10 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2007. Voor appellant is verschenen mr. K.I. Meijering, werkzaam bij de Stichting BNMO Serviceorganisatie te Doorn. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door
P.J.H. Souren, werkzaam bij de Stichting Pensioenfonds ABP te Heerlen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was van 1945 tot 1949 oorlogsvrijwilliger in het voormalige Nederlands-Indië. Vanwege psychische klachten, te weten een chronische posttraumatische stress-stoornis (PTSS) met verlaat begin, ontvangt hij met ingang van 17 maart 1999 een militair invaliditeitspensioen, laatstelijk berekend naar een mate van invaliditeit van 40%.
1.2. Bij brief van 6 maart 2002 heeft appellant verzocht om verhoging van zijn invaliditeitspercentage wegens een verslechtering van zijn psychische klachten. Bij primair besluit van 18 september 2002 is dat verzoek afgewezen op de grond dat de psychische aandoening waaraan appellant lijdt een mate van invaliditeit veroorzaakt van 40%. Bij het thans bestreden besluit van 14 januari 2005 is het invaliditeitspercentage van appellant uit overwegingen van coulance te rekenen vanaf
7 maart 2001 gesteld op 45 (effectief op 50).
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit van 14 januari 2005 ongegrond verklaard onder de overweging dat de staatssecretaris in bezwaar terecht en op goede gronden het pensioen van appellant heeft berekend naar een mate van invaliditeit met dienstverband van 45% (effectief 50%).
3. In geding is de vraag of de staatssecretaris de invaliditeit van appellant met het percentage van 45 ondergewaardeerd heeft. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Naar aanleiding van zijn verzoek van 6 maart 2002 is appellant onderworpen aan een militair geneeskundig onderzoek (MGO) waarbij de onderzoekende verzekeringsarts inlichtingen heeft ingewonnen bij de behandelende sector van appellant. In het kader van dat MGO is appellant op 20 april 2002 voorts onderzocht door de psychiater M.J. van Weers. Deze heeft aangegeven dat hij bij het vaststellen van het invaliditeitspercentage van 40 de War Pensions Committee (WPC)-schaal heeft gehanteerd en zijn bevindingen heeft getoetst aan de criteria voor Mental and Behaviour Disorders zoals geformuleerd in de AMA-Guides for the Evaluation of Permanent Impairment. De hierboven genoemde verzekeringsarts heeft vervolgens, gelet op door de psychiater Van Weers gehanteerde WPC-schalen, te weten de nummers 0708 en 0703 waaraan invaliditeitspercentages zijn verbonden van 40 respectievelijk 50, voorgesteld om appellant het voordeel van de twijfel te geven en de bij appellant vastgestelde verminderde sociale actieradius te waarderen met een invaliditeit van 45% die effectief zal worden afgerond op 50%. Aldus is het invaliditeitspercentage van appellant bij het bestreden besluit van
14 januari 2005 gesteld op 45.
3.2. De Raad is van oordeel dat het MGO zorgvuldig is verricht en voldoende grondslag biedt voor het standpunt van de staatssecretaris dat de mate van invaliditeit van appellant 45% bedraagt. De Raad acht in het door appellant ingebrachte rapport van de psychiater dr. W. Op den Velde, waarin wordt verwezen naar de op schrift gestelde en gepubliceerde benaderingswijze van de psychiater, prof. dr. M. Kuilman betreffende de toepassing van de WPC-schalen in de psychiatrie, niet een visie aanwezig die overtuigend en dwingend wijst op een hoger invaliditeitspercentage.
3.3. De Raad is overigens van oordeel dat de in 3.1. weergegeven opvatting van de verzekeringsarts ook in het licht van de wijze van toepassing van de WPC-schalen door prof. Kuilman niet voor onjuist gehouden kan worden nu (ook) in die benaderingswijze wordt aangegeven dat een invaliditeitspercentage van 50 toekomt aan patiënten bij wie nog een beperkte sociale omgang mogelijk is en die nog tot enige nuttige bezigheden in staat zijn, terwijl 40 wordt toegekend wanneer de stoornissen (nog) een beperkte sociale omgang en productieve activiteit toelaten. Blijkens de anamnese bij het MGO kan appellant tot de hiervoor genoemde gedragingen nog in staat worden geacht.
4. Uit het voorgaande volgt dat de onder 3. opgeworpen vraag ontkennend moet worden beantwoord en de aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten, moet worden bevestigd.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.M. Szabo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2007.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) W.M. Szabo.