ECLI:NL:CRVB:2007:BA5254

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4915 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergoeding van kosten van parodontale behandelingen van onderkaak in verband met vervolging

In deze zaak heeft appellant beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, waarbij zijn aanvraag voor vergoeding van kosten van parodontale behandelingen van de onderkaak is afgewezen. De afwijzing vond plaats op 23 januari 2006 en werd gehandhaafd in het bestreden besluit van 13 juli 2006. Appellant, geboren in 1930, is een vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Eerder had verweerster al erkend dat de gebitsklachten van appellant aan de bovenkaak verband hielden met de vervolging, maar de parodontale klachten aan de onderkaak werden niet als zodanig erkend.

Tijdens de zitting op 29 maart 2007 was appellant niet aanwezig, maar verweerster werd vertegenwoordigd door mr. T.R.A. Dircke. De Raad heeft de medische gegevens en het advies van de tandheelkundig adviseur M. Schächter in overweging genomen. Deze adviseur concludeerde dat de parodontale klachten van appellant niet konden worden toegeschreven aan het trauma dat hij tijdens de oorlog had opgelopen, maar eerder aan andere factoren zoals leeftijd en onderhoud van de tanden.

De Raad heeft vastgesteld dat er geen medische gegevens zijn die de stelling van appellant ondersteunen dat zijn parodontale klachten voortvloeien uit de vervolging. De eerdere erkenning van gebitsklachten aan de bovenkaak leidt niet automatisch tot de conclusie dat ook de klachten aan de onderkaak als gevolg van de vervolging moeten worden gezien. De Raad heeft daarom het beroep ongegrond verklaard en de afwijzing van de vergoeding van de kosten van de parodontale behandelingen bevestigd.

Uitspraak

06/4915 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant] (hierna: appellant)
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 10 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen verweersters besluit van 13 juli 2006, kenmerk JZ/D70/2006, waarbij uitvoering is gegeven aan de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2007. Aldaar is appellant niet verschenen. Verweerster heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
Appellant, geboren in 1930, is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. Verweerster heeft aanvaard dat de psychische klachten van appellant met de vervolging verband houden. Bij op bezwaar genomen besluit van 31 december 1996 heeft verweerster tevens aanvaard dat de bij appellant aanwezige gebitsklachten aan de bovenkaak, die door hem worden toegeschreven aan een tijdens de Japanse bezetting doorgemaakt gebitstrauma, eveneens voortvloeien uit de vervolging. In verband hiermee heeft verweerster aan appellant vergoeding verleend van de kosten van een éénmalige gebitsrehabilitatie van de bovenkaak, verband houdende met of voortvloeiende uit de door de vervolging ontstane of verergerde gebitsklachten.
In oktober 2005 heeft appellant bij verweerster onder meer een aanvraag ingediend voor vergoeding van de kosten van parodontale behandelingen van de onderkaak. Deze aanvraag heeft verweerster afgewezen bij besluit van 23 januari 2006, zoals na bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, op de grond dat de parodontale klachten niet in verband staan met de vervolging maar door andere oorzaken zijn ontstaan.
Appellant kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Hij heeft gewezen op de mishandeling door een Japanse bewaker, waardoor hij schade aan tanden en kiezen heeft opgelopen. Appellant heeft voorts gewezen op de omstandigheid dat verweerster eerder heeft aanvaard dat zijn gebitsklachten met de vervolging verband houden.
De Raad overweegt als volgt.
Verweerster heeft bij het bestreden besluit het advies gevolgd van haar tandheelkundig adviseur M. Schächter. Deze tandheelkundige was van oordeel dat het bij appellant aanwezige parodontaal gebitslijden niet kan worden geweten aan het trauma tijdens de oorlog. Hij heeft daarbij overwogen dat hier sprake is van een multi-causaal ziektebeeld, waarbij onder meer leeftijd, onderhoud, roken en aanleg een belangrijke rol spelen.
De Raad heeft in de gedingstukken van medische aard geen aanknopingspunten kunnen vinden om verweersters standpunt onjuist te achten. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat uit de medische gegevens niet kan worden afgeleid dat bij appellant sprake is geweest van parodontale klachten vanaf de vervolging, onder welke omstandigheden verweerster parodontale klachten als gevolg van de vervolging pleegt aan te nemen. Voorts is de Raad van oordeel dat de omstandigheid dat verweerster eerder de bij appellant bestaande gebitsklachten aan de bovenkaak heeft gezien als gevolg van het door hem doorgemaakte trauma, er thans niet toe hoeft te leiden dat ook de parodontale klachten van de onderkaak als een gevolg van dit trauma moeten worden gezien. Doorslaggevend daarvoor acht de Raad het standpunt van de tandheelkundige Schächter dat een parodontaal gebitslijden niet kan zijn ontstaan door een trauma zoals appellant heeft doorgemaakt.
Van de zijde van appellant zijn ook geen medische gegevens ingebracht die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De door appellant in beroep ingestuurde verklaring van tandarts Staas d.d. 15 september 2006 acht de Raad daartoe onvoldoende, nu deze tandarts zijn verklaring niet ondersteunt met objectieve gegevens uit de periode (1967?) waarin hij appellant éénmalig heeft gezien in verband met een second opinion.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.M. Szabo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2007.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) W.M. Szabo.