ECLI:NL:CRVB:2007:BA5253

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1941 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergoeding kosten van ambulancevervoer in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft appellante beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, waarbij de vergoeding van kosten voor ambulancevervoer werd geweigerd. De uitspraak dateert van 3 mei 2007 en betreft de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Appellante, geboren in 1938, is een vervolgde en uitkeringsgerechtigde. De verweerster heeft erkend dat er een verband bestaat tussen de psychische klachten en de vervolging, maar heeft dit niet aanvaard voor andere medische aandoeningen, waaronder klachten na operaties en gehoorklachten.

Appellante had op 26 februari 2005 vergoeding gevraagd voor gemaakte onkosten, waaronder € 434,80 voor ambulancevervoer. Verweerster weigerde deze vergoeding, omdat appellante niet had aangetoond waarom het ambulancevervoer noodzakelijk was. Tijdens de zitting op 22 maart 2007 werd echter duidelijk dat het vervoer per ambulance noodzakelijk was na een CVA dat appellante had doorgemaakt op 7 januari 2005. Verweerster stelde echter dat er geen verband was tussen dit CVA en de vervolging, waardoor de kosten niet vergoed konden worden.

De Centrale Raad van Beroep heeft de opvatting van verweerster onderschreven en geconcludeerd dat de kosten van ambulancevervoer niet in verband staan met de uit de vervolging voortvloeiende ziekten of gebreken. De Raad heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van eerdere uitspraken en heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden, in aanwezigheid van griffier W.M. Szabo.

Uitspraak

06/1941 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante] (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 3 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is beroep ingesteld tegen verweersters besluit van 27 januari 2006, kenmerk JZ/S85/2006, waarbij uitvoering is gegeven aan de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2007. Aldaar is namens appellante verschenen haar echtgenoot E. [U.] als gemachtigde. Verweerster heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
Appellante, geboren in 1938, is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. Verweerster heeft aanvaard dat de bij appellante aanwezige psychische klachten, blaasklachten na infecties, darmklachten en rugklachten door of in verband met de vervolging zijn ontstaan of verergerd. Een dergelijk verband heeft verweerster niet aanvaard ten aanzien van de status na galblaas-, blindedarm- en gynaecologische operaties, alsmede haar gehoorklachten en incontinentie voor urine. Aan appellante zijn diverse voorzieningen toegekend in verband met haar uit de vervolging voortvloeiende aandoeningen, waaronder vergoeding van de kosten van medisch vervoer met de eigen auto. Op 26 februari 2005 is namens appellante vergoeding gevraagd van diverse door haar gemaakte onkosten, waaronder vervoer per ambulance ten bedrage van het voor rekening van appellante blijvende eigen risico van dit vervoer van € 434,80. Bij besluit van 4 augustus 2005 heeft verweerster geweigerd de kosten van ambulancevervoer te vergoeden. Deze weigering heeft verweerster na namens appellante gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit op de grond dat van de zijde van appellante niet is aangegeven waarom het vervoer per ambulance nodig was.
Appellante kan zich met de weigering van verweerster niet verenigen.
De Raad overweegt daartoe als volgt.
Naar namens verweerster ter zitting nader is aangegeven is uiteindelijk gebleken dat het vervoer per ambulance voor appellante noodzakelijk was in verband met een door haar doorgemaakt CVA op 7 januari 2005. Verweerster is van oordeel dat voor dit CVA een verband met de vervolging niet kan worden aangenomen, zodat een vergoeding van de ambulancekosten ook niet kan plaatsvinden om reden dat deze kosten niet in verband staan met uit de vervolging voortvloeiende ziekten of gebreken.
De Raad kan zich met deze opvatting van verweerster verenigen. In dit verband verwijst de Raad naar zijn uitspraak van heden, reg. nr. 05/5398 WUV, waarbij ten gronde aan de orde was de vraag of verweerster op goede gronden heeft geoordeeld dat dit CVA van appellante met de vervolging geen verband houdt. De Raad heeft die vraag bevestigend beantwoord en heeft geen aanleiding in het onderhavige geding tot een ander oordeel te komen.
Het voorgaande houdt in dat, nu de kosten van ambulancevervoer niet zijn gemaakt in verband met een causale aandoening, vergoeding van deze kosten op grond van de Wet niet mogelijk is.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.M. Szabo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2007.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) W.M. Szabo.