ECLI:NL:CRVB:2007:BA2738

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-6553 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvraag premiekorting voor arbeidsgehandicapte werknemer en termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. De zaak betreft de aanvraag van appellante om premiekorting in verband met een arbeidsgehandicapte werknemer, die niet binnen de vereiste termijn van één jaar na indiensttreding is ingediend. De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 april 2007 uitspraak gedaan. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat zij niet eerder op de hoogte was gesteld van de status van de werknemer als arbeidsgehandicapte. De Raad heeft vastgesteld dat de termijnoverschrijding inderdaad heeft plaatsgevonden, maar dat er bijzondere omstandigheden zijn die de overschrijding verschoonbaar maken. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken en concludeert dat het Uwv ten onrechte de aanvraag van appellante niet in behandeling heeft genomen. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep gegrond. Het Uwv wordt opgedragen om met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan appellante.

Uitspraak

04/6553 WAO
Centrale Raad van Beroep
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante]t (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 19 oktober 2004, 03/2876 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 4 april 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2006. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. de Vreede, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
De Raad heeft het onderzoek heropend en daarbij aan het Uwv enkele vragen gesteld.
Het Uwv heeft bij brief van 21 december 2006 geantwoord.
Met toestemming van partijen heeft de Raad vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de feiten en de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met de vermelding dat het Uwv bij besluit van 26 augustus 2003, in bezwaar gehandhaafd bij besluit van
16 oktober 2003, de aanvraag van appellante om korting op de door haar ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO) en de Werkloosheidswet (hierna: WW) voor de arbeidsgehandicapte werknemer [naam werknemer] verschuldigde premies, niet in behandeling heeft genomen. De besluitvorming berust op de vaststelling door het Uwv dat de aanvraag (van 6 juni 2003) niet is gedaan binnen de termijn van
één jaar na de indiensttreding van de betrokken arbeidsgehandicapte werknemer
(17 april 2002), zoals is voorgeschreven in artikel 79b, eerste lid, van de WAO en de artikelen 82, tweede lid, en 82a, eerste lid, van de WW.
Appellante heeft tegen het besluit van 16 oktober 2003 beroep ingesteld en daarbij,
voor zover in hoger beroep nog van belang, aangevoerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. Appellante heeft de aanvraag niet eerder ingediend, omdat zij er niet van op de hoogte kon zijn dat het om een arbeidsgehandicapte werknemer ging. Eerst kort vóór 6 juni 2003 heeft [naam werknemer] appellante in kennis gesteld van het feit dat hij de status van arbeidsgehandicapte had.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. In hoger beroep heeft appellante twee tot haar gerichte besluiten op bezwaar van 24 juni 2005 en 4 juli 2005 in het geding gebracht, waarin het Uwv in volgens appellante volledig vergelijkbare gevallen de aanvraag om premiekorting - alsnog - heeft gehonoreerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Met verwijzing naar zijn uitspraak van 4 mei 2005 (LJN: AT6665), stelt de Raad voorop dat de in artikel 79b, eerste lid, van de WAO en de artikelen 82, tweede lid, en 82a, eerste lid, van de WW neergelegde termijn een materiële (bevoegdheids- of toepassings)voorwaarde is voor het gebruikmaken door het Uwv van de bevoegdheid om een aanvraag als hier aan de orde in te willigen. Tussen partijen is niet in geschil, en ook voor de Raad staat vast, dat in dit geval die termijn is overschreden. Dat betekent dat de wet zich - dwingend - verzet tegen inwilliging van de aanvraag.
Bij de brief van 21 december 2006 heeft het Uwv - zakelijk weergegeven - uiteengezet dat het (niettemin) in zeer bijzondere omstandigheden een termijnoverschrijding verschoonbaar acht. In de twee hiervoor genoemde besluiten op bezwaar van
24 juni 2005 en 5 juli 2005 heeft het Uwv het volgende opgenomen:
“Bij de beoordeling of er sprake is van een dergelijk uitzonderlijk geval, dient te worden getoetst of het om een situatie gaat waarin de werkgever op geen enkele wijze iets valt te verwijten. Een voorbeeld daarvan zou kunnen zijn, dat een werknemer met terugwerkende kracht de status van arbeidsgehandicapte verkrijgt, of wanneer een werknemer bij indiensttreding verzwegen heeft dat hij een arbeidsgehandicapte is.”.
Gelet hierop en op het gegeven dat appellante in bezwaar heeft aangevoerd dat [naam werknemer] haar niet eerder dan kort vóór 6 juni 2003 op de hoogte heeft gesteld van zijn status van arbeidsgehandicapte, kan de Raad tot geen andere conclusie komen dan dat het Uwv bij het besluit op bezwaar van 16 oktober 2003 ten onrechte, want in afwijking van het terzake gevoerde beleid, zijn standpunt heeft gehandhaafd dat de aanvraag van appellante niet in behandeling wordt genomen.
Hieruit volgt dat - met vernietiging van de aangevallen uitspraak - het beroep gegrond dient te worden verklaard en het besluit van 16 oktober 2003 dient te worden vernietigd. De Raad zal het Uwv opdragen met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen. Dit betekent dat het Uwv de aanvraag alsnog in behandeling dient te nemen en daarop een inhoudelijke beslissing dient te geven.
Van kosten van appellante waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking kan hebben is de Raad niet gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 16 oktober 2003;
Bepaalt dat het Uwv met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar neemt;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het door haar in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 641,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en L.F.M. Verhey als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 april 2007.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) R.L. Rijnen.