Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellante ongegrond verklaard. In haar uitspraak, waarin appellante is aangeduid als eiseres en het Uwv als verweerder, heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“De rechtbank stelt vast dat de tekst van de in artikel 5 van het Besluit vervatte regeling bij overgang van onderneming inderdaad uitsluitend verwijst naar artikel 4 van het Besluit en niet óók naar artikel 1. Dit was reeds het geval in de tekst van artikel 5 zoals deze luidde voor 1 januari 2003, de datum waarop de geïndividualiseerde opslag of korting voor kleine werkgevers is afgeschaft, in verband waarmee met ingang van 1 januari 2003 in het opschrift van artikel 4 na "korting" de term "grote werkgevers" staat vermeld.
Uit de Nota van Toelichting op het Besluit, zoals dat luidde voor 1 januari 2003, leidt de rechtbank af dat de noodzaak voor het onderscheid tussen grote en kleine werkgevers uitsluitend was gelegen in de vaststelling van de maximum- en minimumpremie. Sinds 1 januari 2003 is het onderscheid van belang voor de vraag of premiedifferentiatie van toepassing is (voor kleine werkgevers is de opslag of korting afgeschaft).
In casu blijkt uit de gedingstukken dat eiseres toen zij op 4 augustus 2003 [het bedrijf] overnam een startende onderneming was; zij heeft zich na de overname bij verweerder aangemeld en een aansluitingsnummer toegewezen gekregen.
Uit de hiervoor bedoelde Nota van Toelichting ( Hoofdstuk 2 onder punt 2.3) blijkt dat de regelgever destijds van oordeel was dat het de voorkeur verdient om bij de vaststelling van de gedifferentieerde premie voor een startende werkgever een onderscheid te maken tussen grote en kleine werkgevers. Een startende onderneming heeft immers, aldus de Nota, geen individueel werkgeversrisicopercentage in de voor het premiejaar relevante referteperiode.
In artikel 8 van het Besluit, zoals dat luidde tot 1 januari 2003, was de hoogte van de gedifferentieerde premie voor kleine en voor grote startende werkgevers vastgelegd, doch alleen voor die gevallen waarin geen sprake was van een overgang van onderneming als bedoeld in artikel 5. De kleine werkgever betaalde de minimumpremie, de grote werkgever de rekenpremie. De Nota van Toelichting geeft niet aan hoe in deze situatie werd bepaald wie een grote en wie een kleine werkgever was. In de uitvoeringspraktijk werd aan de hand van de loonsom in het jaar waarin de werkgever is gestart bepaald of de werkgever een grote of een kleine werkgever was.
Was c.q. is er wel sprake van overgang van onderneming, dan moest, aldus de Nota van Toelichting bij artikel 8, zowel voor de grote als voor de kleine werkgever het individuele werkgeversrisicopercentage worden vastgesteld overeenkomstig artikel 4, tweede lid, van het Besluit en met inachtneming van artikel 5.
Ook in deze situatie geeft de Nota van Toelichting niet aan hoe moet worden bepaald welke startende onderneming een grote en welke een kleine werkgever is. In de uitvoeringspraktijk voor 1 januari 2003 gebeurde dit op basis van toerekening overeenkomstig artikel 5 juncto artikel 4 van het Besluit van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en het gemiddelde premieplichtig loon van de werkgever die de onderneming heeft overgedragen aan de (startende) verkrijgende werkgever.
Artikel 8 van het Besluit heeft, voor zover hier van belang, met ingang van 1 januari 2003 alleen in zoverre een wijziging ondergaan dat het nu nog alleen van toepassing is op de grote startende ondernemer, evenals artikel 4 van het besluit. De rechtbank vermag niet in te zien waarom met ingang van 1 januari 2003 bij de bepaling of een startende werkgever een grote dan wel een kleine werkgever is, de tot dusverre gevolgde uitvoeringspraktijk zou moeten worden verlaten.
Overigens is de rechtbank met de gemachtigde van eiseres van oordeel dat de redactie van de relevante artikelen in het Besluit bepaald niet uitmunt in duidelijkheid en ook steun biedt voor het standpunt van eiseres. De rechtbank volgt evenwel het standpunt van verweerder dat eiseres op basis van toerekening van de loonsommen van [het bedrijf] in de premiejaren 2003 en 2004 is aan te merken als grote werkgever en dat deze wijze van toerekening conform de bedoeling van de regelgever is.”