ECLI:NL:CRVB:2007:BA2342
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- B.J. van der Net
- G. van der Wiel
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de dagloonbepaling in het kader van de WAO na hoger beroep
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de dagloonbepaling van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 18 januari 2005. De centrale vraag is of de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het dagloon van appellant per 14 januari 2004 op € 69,50 moet worden vastgesteld, waarbij de rechtbank is uitgegaan van de laatst vervulde functie als conciërge bij een basisschool. Appellant betwist deze vaststelling en stelt dat zijn eerdere functie als chef de bureau/administrateur bij een werkgever in aanmerking moet worden genomen.
Tijdens de zitting op 8 februari 2007 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door een medewerker. De Raad overweegt dat de functie van conciërge, die appellant van medio 1996 tot begin 2003 heeft uitgeoefend, als zijn gewoonlijk uitgeoefende beroep moet worden beschouwd. De Raad komt tot de conclusie dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en dat het hoger beroep van appellant niet kan slagen. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Raad wijst erop dat de band met de functie van chef de bureau/administrateur reeds sinds eind 1992 was verbroken en dat de functie van conciërge gedurende een aanzienlijke periode is uitgeoefend. De Raad concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de laatst vervulde functie niet als basis voor de dagloonbepaling moet worden genomen. De regelgeving biedt geen garanties voor terugkeer naar een eerder uitgeoefende functie na een langdurige onderbreking, en de Raad acht de zienswijze van appellant niet houdbaar.