ECLI:NL:CRVB:2007:BA1956

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6307 AW en 06-3820 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J.G. Treffers
  • R. Kooper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ontslag na reorganisatie en herplaatsingsonderzoek van een ambtenaar

In deze zaak gaat het om de hoger beroepen van appellant tegen twee uitspraken van de rechtbank Haarlem. Appellant, werkzaam als chef bij de gemeente Haarlem, kreeg in 2003 een negatieve beoordeling, wat leidde tot een tijdelijke ontheffing van zijn functie. Na een reorganisatie kwam zijn functie te vervallen en werd hij aangewezen als herplaatsingskandidaat. Het college verleende appellant in 2005 eervol ontslag wegens opheffing van zijn betrekking. Appellant ging in beroep tegen deze besluiten, maar de rechtbank verklaarde zijn beroepen ongegrond en gegrond, respectievelijk. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat het college zich terecht op het standpunt had gesteld dat het bevoegd was om appellant ontslag te verlenen. De Raad oordeelde dat er een zorgvuldig herplaatsingsonderzoek had plaatsgevonden en dat appellant niet in aanmerking kwam voor de aangeboden functies, mede door zijn tekortkomingen in leidinggevende vaardigheden en andere relevante criteria. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank.

Uitspraak

05/6307 AW en 06/3820 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Haarlem van 26 september 2005, 04/2070 (hierna aangevallen uitspraak 1) en van 16 mei 2006, 05/6657 (hierna: aangevallen uitspraak 2),
in de gedingen tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem (hierna: college)
Datum uitspraak: 22 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft in beide gedingen een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2007. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A. Simsek, werkzaam bij ABVAKABO/FNV. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.M. Verberne en Y. Pol, beiden werkzaam bij de gemeente Haarlem.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een meer uitgebreide weergave van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant is met ingang van 1 februari 2000 aangesteld als chef van het [naam bureau] van de gemeente Haarlem.
1.2. Op 9 april 2003 is over het functioneren van appellant een negatieve beoordeling opgemaakt, welke beoordeling bij besluit van 14 oktober 2003 is vastgesteld. Het tegen deze beoordeling gemaakte bezwaar is bij besluit van 26 oktober 2004 (hierna: besluit 1) ongegrond verklaard.
1.3. Naar aanleiding van de beoordeling heeft het college appellant bij besluit van 15 april 2003 met toepassing van artikel 14:1:10 van het Ambtenarenreglement 1995 tijdelijk nader aangegeven andere werkzaamheden opgedragen. Het tegen deze tijdelijke ontheffing uit zijn functie gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard. De Raad heeft in zijn uitspraak van 26 januari 2006, 04/3920 AW, LJN AV1068, onder bevestiging van de in dat geding aangevallen uitspraak, onder meer overwogen dat appellant het in die mate liet afweten als leidinggevende, en dan met name wat betreft het aansturen van medewerkers en de wijze van omgang (communicatie) met hen, dat gedaagde zich met recht op het standpunt heeft gesteld dat het in die gegeven omstandigheden in het belang van de dienst niet verantwoord was appellant als leidinggevende te handhaven. De Raad heeft geconcludeerd dat niet staande kan worden gehouden dat het college niet in redelijkheid tot de in geding zijnde tijdelijke overplaatsing van appellant heeft kunnen besluiten.
1.4. Als gevolg van een reorganisatie van de sector Stedelijke Ontwikkeling is de functie van appellant komen te vervallen en is hij met ingang van 1 februari 2004 voor de duur van 18 maanden als herplaatsingskandidaat aangewezen.
1.5. Bij besluit van 26 mei 2005 heeft het college appellant met ingang van 1 augustus 2005 eervol ontslag verleend onder toepassing van artikel 8:4, eerste lid, van het Ambtenarenreglement 1995 wegens opheffing van zijn betrekking. Het tegen dit ontslag gemaakte bezwaar is bij besluit van 18 oktober 2005 (hierna: besluit 2) ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen besluit 1 ongegrond verklaard.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen besluit 2 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover het de ingangsdatum van het ontslag betrof, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het ontslag ingaat op 1 september 2005, en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat het college in redelijkheid aan zijn inspanningsverplichting tot herplaatsing had voldaan.
3. De beoordeling
3.1. Appellant heeft in het hoger-beroepschrift slechts als grief ingebracht dat de in de beoordeling gebezigde kwalificaties eerst tijdens de hoorzitting zijn toegelicht met gegevens van feitelijke aard en dat een goed verweer aldaar niet kon worden gegeven. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de voorhanden gedingstukken, waaronder de verslagen van functioneringsgesprekken, het memo naar aanleiding van het plannings-gesprek en de aankondiging van het beoordelingsgesprek, voldoende concreet en aan de hand van voorbeelden laten zien op welke aspecten van zijn functie appellant tekort-schoot. Op grond van deze stukken was appellant ten tijde van de beoordeling en de hoorzitting reeds genoegzaam op de hoogte van de kritiek op zijn functioneren.
3.2. Voor zover appellant eerst ter zitting van de Raad alsnog op inhoudelijke aspecten van de beoordeling is ingegaan, moet de Raad daaraan met het oog op een goede procesorde voorbijgaan.
3.3. De Raad is op grond van het vorenstaande van oordeel dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak 1 moet worden bevestigd.
4. Het ontslag
4.1. Het beroep tegen de aangevallen uitspraak 2 keert zich uitsluitend tegen het oordeel van de rechtbank dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bevoegd was appellant op grond van artikel 8:4 van het Ambtenarenreglement 1995 eervol ontslag te verlenen, omdat het niet mogelijk is gebleken appellant te herplaatsen in een passende functie.
4.2. Op grond van het eerste lid van artikel 8:4:1 van het Ambtenarenreglement 1995 kan een ontslag als hier aan de orde slechts plaatsvinden, indien het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken om de ambtenaar binnen de openbare dienst van de gemeente andere mede in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden voor hem passende werkzaamheden op te dragen, dan wel indien deze zodanige werkzaamheden weigert te aanvaarden. De Raad is met appellant en de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ingrijpende gevolgen van een ontslag, aan het herplaatsingsonderzoek veel gewicht moet worden toegekend. Daarbij tekent de Raad aan dat de vraag of aan de herplaatsingsinspanningen is voldaan afhankelijk is van de omstandigheden van het geval.
4.3. Anders dan appellant heeft betoogd, geldt in dit geval echter niet een norm zoals neergelegd in artikel 49g, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR), op grond waarvan ten minste één passende functie had moeten worden aangeboden. Op appellant is niet het ARAR maar het Ambtenarenreglement 1995 van de gemeente Haarlem van toepassing. Een zo ver gaande verplichting als door appellant bepleit, is daarin niet opgenomen.
4.4. De gedingstukken laten zien dat voor appellant met behulp van de afdeling Mobiliteit en Loopbaan en een externe organisatie, Vedior uitzendbureau, zowel binnen als buiten de gemeentelijke organisatie is gezocht naar een passende functie. In de van belang zijnde periode is appellant voor een aantal functies binnen de gemeentelijke organisatie voorgedragen, voor welke functies appellant echter niet in aanmerking kwam omdat hij te weinig kennis van het desbetreffende beleidsveld had of anderszins niet aan de functie-eisen voldeed. In dit verband kan niet worden voorbijgezien aan de omstandigheid dat voor appellant op een betrekkelijk hoog niveau moest worden gezocht - hij had een functie op het niveau van schaal 11A bekleed - en dat hij blijkens zijn beoordeling, die in rechte stand houdt, niet voldeed op punten die daarvoor in het algemeen relevant zijn, zoals leidinggevende vaardigheden, financieel inzicht en gevoel voor politieke verhoudingen. Daarbij wijst de Raad erop dat appellant door zijn bezwaren tegen onregelmatige werktijden de mogelijkheid om hem te herplaatsen nog verder heeft verkleind en dat hij mede om die reden ook de hem aangeboden functie van Chef uitvoering bij de afdeling Reiniging, Afvalverwerking en Technische Dienst van de sector Stadsbeheer niet heeft aanvaard.
4.5. Gelet op al deze beperkingen, die zijn herplaatsbaarheid (zeer) nadelig beïnvloedden, kan appellant niet staande houden dat het college hem willens en wetens alleen heeft voorgedragen voor functies waarvan duidelijk was dat hij daarvoor niet in aanmerking zou komen. Niet gebleken is dat er binnen de gemeentelijke organisatie meer functies voorhanden waren waarvoor appellant voorgedragen had moeten worden. Bovendien moet worden vastgesteld dat appellant tegen de afwijzende besluiten op zijn sollicitaties geen rechtsmiddelen heeft aangewend, zodat deze afwijzingen rechtens als een gegeven hebben te gelden. De Raad merkt naar aanleiding van de door appellant in hoger beroep overgelegde sollicitaties nog op dat hetgeen zich met betrekking tot plaatsingsmogelijk-heden na de ontslagdatum heeft voorgedaan niet van betekenis kan zijn voor de beoordeling van de vraag of het ontslag is gegeven na een zorgvuldig herplaatsingsonderzoek.
4.6. Uit het vorenstaande volgt dat de Raad met de rechtbank van oordeel is dat een voldoende zorgvuldig herplaatsingsonderzoek heeft plaatsgevonden en het college bevoegd was appellant op de gebezigde grond te ontslaan.
4.7. De Raad komt op grond van het vorenstaande tot de conclusie dat ook het hoger beroep inzake het ontslag geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak 2, voor zover in hoger beroep aangevochten, moet worden bevestigd.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak 1;
Bevestigt de aangevallen uitspraak 2, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.G. Treffers en R. Kooper als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.A. Huizer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2007.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) R.A. Huizer.
HD
11.03