ECLI:NL:CRVB:2007:BA1545
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstand en ziekenfondspremie in het kader van de Algemene bijstandswet
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, dat betrekking had op de terugvordering van bijstand. Appellante ontving sinds 20 augustus 2001 een bijstandsuitkering op basis van de Algemene bijstandswet (Abw) voor alleenstaande ouders. Het College heeft in november 2002 besloten dat appellante te veel bijstand had ontvangen over de periode van 20 augustus 2001 tot en met 28 februari 2002, en heeft een bedrag van € 3.809,58 en € 1.678,33 teruggevorderd. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit gegrond verklaard en het terug te vorderen bedrag vastgesteld op € 5.237,31.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 februari 2007 uitspraak gedaan in deze zaak. Tijdens de zitting op 14 december 2006 was appellante aanwezig, bijgestaan door haar zoon, en het College werd vertegenwoordigd door F.H.W. Fris. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen en verwees naar de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, voor zover deze was aangevochten.
De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Belangrijk in deze uitspraak was de overweging dat de kosten van bijstand, waaronder de ziekenfondspremie, onder de terugvordering vallen. Appellante had zelf de verantwoordelijkheid om zich tijdig aan te melden bij de ziekenfondsverzekering, wat zij pas op 26 maart 2002 deed. De Raad benadrukte dat de uitkeringsgerechtigde zelf kan kiezen bij welk ziekenfonds hij of zij zich inschrijft, en dat de gemeente enkel verantwoordelijk is voor de afdracht van de bijstandsuitkering en de bijbehorende premies.