ECLI:NL:CRVB:2007:BA1545

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-832 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstand en ziekenfondspremie in het kader van de Algemene bijstandswet

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, dat betrekking had op de terugvordering van bijstand. Appellante ontving sinds 20 augustus 2001 een bijstandsuitkering op basis van de Algemene bijstandswet (Abw) voor alleenstaande ouders. Het College heeft in november 2002 besloten dat appellante te veel bijstand had ontvangen over de periode van 20 augustus 2001 tot en met 28 februari 2002, en heeft een bedrag van € 3.809,58 en € 1.678,33 teruggevorderd. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit gegrond verklaard en het terug te vorderen bedrag vastgesteld op € 5.237,31.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 februari 2007 uitspraak gedaan in deze zaak. Tijdens de zitting op 14 december 2006 was appellante aanwezig, bijgestaan door haar zoon, en het College werd vertegenwoordigd door F.H.W. Fris. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen en verwees naar de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, voor zover deze was aangevochten.

De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Belangrijk in deze uitspraak was de overweging dat de kosten van bijstand, waaronder de ziekenfondspremie, onder de terugvordering vallen. Appellante had zelf de verantwoordelijkheid om zich tijdig aan te melden bij de ziekenfondsverzekering, wat zij pas op 26 maart 2002 deed. De Raad benadrukte dat de uitkeringsgerechtigde zelf kan kiezen bij welk ziekenfonds hij of zij zich inschrijft, en dat de gemeente enkel verantwoordelijk is voor de afdracht van de bijstandsuitkering en de bijbehorende premies.

Uitspraak

06/832 NABW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 december 2005, 04/693
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College).
Datum uitspraak: 22 februari 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend. Daarop heeft appellante gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2006. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door haar zoon [naam zoon], woonachtig te [woonplaats]. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door F.H.W. Fris, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
Appellante ontving sinds 20 augustus 2001, wederom, een bijstandsuitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Bij besluiten van 21 november 2002 heeft het College de bijstand herzien. Volgens het College heeft appellante over de periode van 20 augustus 2001 tot en met 31 december 2001 en over de periode van 1 januari 2002 tot en met 28 februari 2002 te veel bijstand ontvangen. Voorts heeft het College de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 3.809,58 respectievelijk € 1.678,33 van appellante teruggevorderd.
Bij besluit van 6 januari 2004 heeft het College het bezwaar van appellante gedeeltelijk gegrond verklaard, daarbij de hoogte van het terug te vorderen bedrag over de periode van 20 augustus 2001 tot en met 31 december 2001 verlaagd en vastgesteld op € 3.335,45 en over de periode van 1 januari 2001 tot en met 28 februari 2002 verlaagd en vastgesteld op
€ 2.024,96 bruto. Daartoe heeft het College overwogen dat appellante over de herzieningsperiode ten onrechte bijstand heeft ontvangen doordat de kinderalimentatie ad € 264,41 per maand, de alimentatie voor appellante ad € 132,20 per maand en de alleenstaande ouderkorting ad € 105,00 per maand (per 1 januari 2002 € 108.42 per maand) niet op de juiste wijze in mindering zijn gebracht op de bijstandsuitkering.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, het beroep tegen het besluit van 6 januari 2004 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover betrekking hebbend op de hoogte van het terug te vorderen bedrag, het terug te vorderen bedrag vastgesteld op € 5.237,31 en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd, alleen voor zover hierbij is bepaald dat onder kosten van bijstand welke dienen te worden teruggevorderd tevens valt de voor haar betaalde ziekenfondspremie.
De Raad heeft in hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht geen toereikende aanknopingspunten gevonden om dit oordeel van de rechtbank voor onjuist te houden en onderschrijft de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen. Hij voegt daaraan nog toe dat ingevolge artikel 90 van de Abw onder kosten van bijstand wordt verstaan de door de gemeente betaalde bijstand verhoogd met de loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede met het werkgeversdeel van de af te dragen ziekenfondspremie, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de Belastingdienst of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Ondanks deze verplichting tot afdracht blijft appellante zelf verantwoordelijk zich tijdig aan te melden bij de betreffende ziekenfondsverzekering.
De uitkeringsgerechtigde bepaalt immers zelf bij welk ziekenfonds hij of zij zich wenst in te schrijven. Dat appellante eerst per 26 maart 2002 opnieuw werd ingeschreven bij het Ziekenfonds Amsterdam en Omstreken (ZAO) moet derhalve tot haar eigen verantwoordelijkheid worden gerekend.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en G. van der Wiel en N.J. van Vulpen-Grootjans als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2007.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) M. Pijper.