[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 21 februari 2005, 03/968 (hierna: aangevallen uitspraak),
OWM Menzis Zorgverzekeraar U.A. als rechtsopvolger van OWM Geové Zorgverzekeraar U.A., gevestigd te Groningen (hierna: Menzis).
Datum uitspraak: 22 maart 2007
Namens appellant heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Menzis heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in het geding met reg.nr. 04/1191 ZFW, plaatsgevonden op 18 januari 2007, waar appellant en zijn gemachtigde met kennisgeving niet zijn verschenen. Menzis heeft zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. C.G.M. Bosma, als bedrijfsjurist werkzaam bij Menzis. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Ziekenfondswet (ZFW) en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Bij besluit van 8 september 2003 heeft Menzis de bezwaren ongegrond verklaard welke namens appellant zijn gemaakt tegen drie beslissingen inhoudende de weigering om zijn partner [partner] en haar zoon [zoon] (hierna: betrokkenen) in te schrijven als medeverzekerde van de ziekenfondsverzekering van appellant. Menzis stelt zich op het standpunt dat appellant niet heeft voldaan aan de in artikel 5a, vierde lid, van de ZFW neergelegde verplichting om een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (hierna: Vw 2000) over te leggen, waaruit blijkt dat betrokkenen in afwachting zijn van een beslissing op bezwaar tegen de afwijzing van een verzoek om een verblijfsvergunning en op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000 rechtmatig verblijf in Nederland hebben. In verband hiermee moet volgens Menzis worden aangenomen dat betrokkenen geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben, zodat zij niet kunnen worden ingeschreven als medeverzekerde.
De rechtbank heeft het namens appellant tegen het besluit van 8 september 2003 ingestelde beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep is de juistheid van de aangevallen uitspraak namens appellant gemotiveerd bestreden.
De Raad stelt in de eerste plaats vast dat hij bij uitspraak van heden betreffende het hoger beroep van appellant, 04/1191 ZFW, betreffende het besluit van 5 oktober 2000 tot uitschrijving van betrokkenen onder meer heeft beslist dat Menzis ter zake een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen. Aangezien nog niet vaststaat hoe dat besluit zal luiden, neemt de Raad bij de beoordeling van dit geschil, waaraan verzoeken van appellant ten grondslag liggen om betrokkenen in te schrijven als medeverzekerde, tot uitgangspunt dat zij ten tijde als hier van belang niet als medeverzekerde waren ingeschreven.
Gezien het voorgaande staat in dit geding de vraag centraal of de weigering van Menzis om betrokkenen in te schrijven als medeverzekerde in rechte kan standhouden.
De Raad stelt in de eerste plaats vast dat de bepalingen van de ZFW, zoals die luiden na inwerkingtreding van de Koppelingswet op 1 juli 1998, op betrokkenen van toepassing zijn, reeds omdat betrokkenen na 1 juli 1998 zijn aangemeld als medeverzekerde.
Vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijf genieten als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a tot en met e en l, van de Vw 2000 zijn op grond van artikel 2 van de ZFW niet verzekerd ingevolge de ZFW. Op grond van artikel 4, achttiende lid, van de ZFW wordt in afwijking van artikel 2 van de ZFW als medeverzekerde aangemerkt de vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f tot en met k, van de Vw 2000.
Aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf houdt op grond van artikel 8, onder a tot en met h, en j tot en met l, wordt op grond van artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 een document of schriftelijke verklaring verschaft waaruit het rechtmatig verblijf blijkt. Op grond van het tweede lid legt de vreemdeling bij de aanvraag van een beschikking anders dan op grond van de Vw 2000 desgevraagd een kopie van het document of de schriftelijke verklaring over.
Op grond van artikel 5a, vierde lid, van de ZFW is het ziekenfonds verplicht van de vreemdeling die zich als verzekerd of medeverzekerde aanmeldt een kopie te verlangen van het document of de schriftelijke verklaring bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Vw 2000, dat wordt aangemerkt als een bescheid als bedoeld in artikel 4:3, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De Raad stelt vast dat Menzis appellant meermalen heeft verzocht documenten dan wel schriftelijke verklaringen over te leggen als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Vw 2000, waaruit blijkt dat betrokkenen rechtmatig verblijven in Nederland. Laatstelijk heeft Menzis nog in het kader van de bezwaarprocedure bij brief van 29 april 2003 verzocht om binnen twee weken stukken als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Vw 2000 over te leggen. Appellant is in gebreke gebleven de gevraagde documenten of verklaringen over te leggen. Namens appellant is gesteld dat betrokkenen niet beschikken over een vergunning tot verblijf, maar dat de procedure naar aanleiding van een verzoek tot verblijf van 10 juli 2000 nog niet afgerond is. Bij brief van 7 mei 2003 heeft gemachtigde aan Menzis beschikkingen gezonden betreffende de aanvragen om een verblijfsvergunning van appellant en betrokkenen. Daarbij zijn deze aanvragen afgewezen en zijn appellant en betrokkene Montero ongewenst verklaard.
Naar het oordeel van de Raad heeft Menzis aan het niet overleggen van de gevraagde documenten terecht de gevolgtrekking verbonden dat betrokkenen niet rechtmatig in Nederland verbleven. Dit brengt mee dat zij niet als medeverzekerden kunnen worden aangemerkt en dat hun inschrijving als medeverzekerden terecht is geweigerd.
Hetgeen in hoger beroep namens appellant is aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht.
Gezien het voorgaande kan het hoger beroep niet slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en G. van der Wiel en
N.J. van Vulpen-Grootjans als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2007.