ECLI:NL:CRVB:2007:BA1385

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-4161 ZFW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichtstelling verzekering ingevolge de Ziekenfondswet en loongrensoverschrijding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 maart 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Assen. De zaak betreft de vraag of betrokkene terecht is meegedeeld dat hij met ingang van 3 juni 2003 niet verplicht verzekerd is ingevolge de Ziekenfondswet (Zfw) omdat zijn inkomen de loongrens overschreed.

Betrokkene ontving een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) en had daarnaast een lijfrente. De loongrens voor de Zfw was voor het jaar 2003 vastgesteld op € 31.750,--. De Raad heeft vastgesteld dat het inkomen van betrokkene, bestaande uit de WW-uitkering en de lijfrente, deze grens overschreed.

De Raad heeft overwogen dat, hoewel de wetsgeschiedenis niet expliciet vermeldt dat na afloop van een jaar na het genot van een loongerelateerde WW-uitkering een peilmoment ontstaat voor de verplichtstelling, uit de wetgeschiedenis kan worden afgeleid dat het werkelijke loon bepalend is voor de verplichtstelling. De Raad heeft geconcludeerd dat betrokkene terecht niet als verplicht verzekerd ingevolge de Zfw is aangemerkt per 3 juni 2003.

De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van betrokkene is ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

04/4161 ZFW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 23 juni 2004, 03/844 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
[betrokkene] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 15 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2006. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P. Belopavlovic, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, terwijl betrokkene niet is verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Ziekenfondswet (Zfw) en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Bij besluit van 26 juni 2002 is aan betrokkene een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend met ingang van 3 juni 2002 naar het toentertijd geldende maximumdagloon. Betrokkene was toen niet verplicht verzekerd ingevolge de Zfw daar zijn inkomen de loongrens Zfw overschreed.
Op verzoek van appellant heeft betrokkene een overzicht verstrekt van zijn inkomsten per 3 juni 2003. Hieruit bleek dat betrokkene vanaf 15 juni 2002 naast de WW-uitkering een lijfrente genoot terzake van de beëindiging van zijn laatste dienstbetrekking van € 13.479,-- per jaar.
Met inachtneming van dit gegeven, alsmede de hoogte van de WW-uitkering heeft appellant bij besluit van 15 mei 2003 aan betrokkene meegedeeld dat hij met ingang van 3 juni 2003 niet verplicht verzekerd is ingevolge de Zfw, omdat de loongrens, zoals die voor het jaar 2003 was vastgesteld ten bedrage van € 31.750,-- werd overschreden.
Het bezwaar tegen dit besluit is bij besluit 14 augustus 2003 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen dit besluit gegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft zij, voor zover in hoger beroep van belang, overwogen dat in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder c, van de Zfw de datum 1 november is vastgelegd als peildatum. In de Zfw is niet bepaald dat afwijking hiervan mogelijk is of dat hierover bij nadere regelgeving regels kunnen worden gesteld.
De rechtbank heeft hieraan het oordeel verbonden dat het besluit van 14 augustus 2003 in strijd met de wet is genomen.
Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en een beroep gedaan op de memorie van toelichting bij de Wet premieheffingen over uitkeringen, TK II, 1986-1987, 19 725, nr. 3 en de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 3, dertiende lid, Zfw, TK II, 2000-2001, 27 586, nr. 3. Deze wetsgeschiedenis is in het aanvullend beroepschrift van het Uwv geciteerd.
Met appellant is de Raad van oordeel dat, hoewel niet expliciet in voormelde wetsgeschiedenis vermeld, uit deze wetgeschiedenis de gerechtvaardigde conclusie getrokken kan worden dat na afloop van een jaar na het genot van een loongerelateerde WW-uitkering een peilmoment ontstaat voor de vraag of iemand verplicht verzekerde is ingevolge de Zfw en dat dan het werkelijke loon bepalend is voor het verplicht verzekerd zijn.
Vaststaat dat de WW-uitkering van betrokkene, vermeerderd met de lijfrente-uitkering de voor 2003 geldende loongrens overschreed, zodat betrokkene terecht per 3 juni 2003 niet als verplicht verzekerde ingevolge de Zfw is aangemerkt.
Gezien het vorenstaande zal de Raad - met vernietiging van de aangevallen uitspraak - het beroep van betrokkene ongegrond verklaren.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en G. van der Wiel en N.J. van Vulpen- Grootjans als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2007.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) R.E. Lysen.
EK0903