ECLI:NL:CRVB:2007:BA1111
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van der Net
- G. van der Wiel
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van aanvraag om WW-uitkering na overgang van onderneming
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag om een WW-uitkering. De appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, had de aanvraag van betrokkene afgewezen op basis van het feit dat er geen sprake was van een beëindiging van de dienstbetrekking. Betrokkene was als huisschilder werkzaam geweest voor een eenmansbedrijf dat was omgezet in een besloten vennootschap. Na de overname van personeel door de besloten vennootschap, had betrokkene een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd getekend, maar met een lager loon dan voorheen. Na faillissement van de besloten vennootschap werd het dienstverband van betrokkene opgezegd, waarna hij een WW-uitkering aanvroeg, waarbij hij verzocht om het dagloon te baseren op zijn eerdere loon.
De Raad oordeelde dat de arbeidsovereenkomst van betrokkene niet was beëindigd door de overgang van onderneming, en dat de rechten en plichten van de arbeidsovereenkomst van rechtswege waren overgegaan naar de nieuwe werkgever. De Raad stelde vast dat er geen sprake was van een primair ontslag in de zin van de Dagloonregels, en dat de appellant terecht had overwogen dat de situatie van betrokkene vergelijkbaar was met die van een werknemer die akkoord gaat met een loonsverlaging zonder dat er sprake is van een overgang van onderneming. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond, zonder termen voor proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt de juridische implicaties van de Wet overgang van ondernemingen en de toepassing van de Dagloonregels in situaties waarin werknemers hun dienstbetrekking behouden na een overname. De Raad concludeerde dat de wetgeving niet voorziet in een beëindiging van de arbeidsovereenkomst bij een overgang van onderneming, en dat de appellant de aanvraag om WW-uitkering terecht had afgewezen.