ECLI:NL:CRVB:2007:BA1039

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-3541 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdig betalen griffierecht en verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep, staat de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van appellant centraal. De uitspraak betreft een verzet tegen een eerdere beslissing van 13 oktober 2006, waarin het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard omdat het verschuldigde griffierecht van € 105,-- niet tijdig was betaald. De termijn voor betaling was vastgesteld op vier weken na de aangetekende brief van 31 juli 2006. Appellant heeft verzet aangetekend tegen deze beslissing, maar het onderzoek ter zitting op 16 februari 2007 heeft niet geleid tot de aanwezigheid van partijen, waaronder het Uwv, dat voorafgaand had bericht niet te verschijnen.

De Raad overweegt dat er geen aanleiding is om de eerdere uitspraak te herzien. De Raad concludeert dat appellant in verzuim is geweest met de betaling van het griffierecht en dat er geen overtuigende argumenten zijn gepresenteerd die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat appellant het verzuim niet kan worden tegengeworpen. De gestelde financiële onmacht van appellant is niet voldoende onderbouwd en kan niet leiden tot gegrondverklaring van het verzet. De Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uiteindelijk verklaart de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond, en bevestigt daarmee de eerdere beslissing. De uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter, met J. Riphagen en A.T. de Kwaasteniet als leden, en J.J. Janssen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 9 maart 2007.

Uitspraak

06/3541 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 1 mei 2006, 06/204
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 9 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 13 oktober 2006 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant verzet gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op vrijdag 16 februari 2007, waar partijen - het Uwv met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 13 oktober 2006 berust hierop, dat het bij het instellen van het hoger beroep ingevolge artikel 22, aanhef en onder a, van de Beroepswet verschuldigde griffierecht van € 105,-- niet binnen de bij de laatstelijk aangetekend verzonden brief van 31 juli 2006 gestelde termijn van vier weken is betaald en dat op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In geding is het antwoord op de vraag of het hoger beroep van appellant terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
De Raad ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan in zijn genoemde uitspraak is gegeven.
In aansluiting op hetgeen in die uitspraak is overwogen, merkt de Raad op dat hij in hetgeen in het verzetschrift is aangevoerd geen aanknopingspunten heeft gevonden welke kunnen leiden tot de conclusie dat appellant het verzuim niet kan worden tegengeworpen, reeds omdat de gestelde financiële onmacht van appellant - daargelaten of deze, zo aanwezig, tot gegrondverklaring van het verzet zou kunnen leiden - uit de stukken niet genoegzaam is kunnen blijken.
Van de zijde van appellant is op 16 februari 2007 een aantal stukken bij de Raad ingekomen. Er bestaat voor het indienen van nadere stukken gelegenheid tot uiterlijk tien dagen voor de zitting. Reden waarom deze stukken niet meer bij de behandeling van het geding zijn betrokken.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J. Riphagen en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordig van J.J. Janssen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2007.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) J.J. Janssen.