ECLI:NL:CRVB:2007:BA1031

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-3370 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde weigering van WUV-uitkering en verminderd functioneren ten opzichte van leeftijdsgenoten

In deze zaak heeft appellante beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, dat op 25 april 2006 is genomen. Dit besluit betreft de afwijzing van een aanvraag voor een periodieke uitkering op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (WUV). Appellante, die eerder als vervolgde is erkend, heeft in 2004 een hernieuwde aanvraag ingediend, waarbij zij aangaf te lijden aan toegenomen psychische klachten en fysieke klachten. De verweerster heeft echter vastgesteld dat de psychische klachten van appellante niet hebben geleid tot verminderd functioneren ten opzichte van haar leeftijdsgenoten, en heeft haar aanvraag afgewezen.

Tijdens de zitting op 1 februari 2007 zijn de kinderen van appellante als gemachtigden verschenen. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante en de verweerster gehoord. De Raad heeft vastgesteld dat de medische adviezen van geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad in overeenstemming zijn met het standpunt van verweerster. De Raad concludeert dat de psychische klachten van appellante, hoewel aanwezig, niet de mate van verminderd functioneren rechtvaardigen die vereist is voor toekenning van de uitkering.

De Raad heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij het bestreden besluit als voldoende gemotiveerd werd beschouwd. De Raad heeft ook geen termen gezien om verweerster te veroordelen in de proceskosten, aangezien appellante had geweigerd deel te nemen aan aanvullend medisch onderzoek. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 15 maart 2007.

Uitspraak

06/3370 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante] (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 15 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 25 april 2006, kenmerk JZ/P70/2006, ten aanzien van haar genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2007. Aldaar zijn namens appellante verschenen respectievelijk [naam zoon], wonende te Berkel en Rodenrijs en [naam dochter], wonende te Waalwijk, zoon en dochter van appellante, als haar gemachtigden. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van verweersters rechtsvoorganger van 2 februari 1978 is appellante erkend als vervolgde in de zin van de Wet. Een door appellante aangevraagde periodieke uitkering is niet toegekend. Bij genoemd besluit is in navolging van de geneeskundig adviseurs het standpunt ingenomen dat bij appellante wèl ziekten en gebreken bestaan, maar dat deze duidelijk uit andere oorzaken dan de vervolging zijn ontstaan. Appellante heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
Bij schrijven van 2 april 2004 heeft appellante een gecombineerde hernieuwde aanvraag ingediend om onder meer in aanmerking te komen voor een periodieke uitkering in het kader van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (WUBO) en in het kader van de Wet. Daarbij is aangevoerd dat zij lijdende is aan toegenomen psychische klachten, rug- en schouderklachten en klachten aan haar achilleshiel.
Bij besluit van 8 juni 2005, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, heeft verweerster appellante op grond van de WUBO in aanmerking gebracht voor een toeslag ter verbetering van haar levensomstandigheden en enige voorzieningen. Het hernieuwde verzoek om een periodieke uitkering is afgewezen op de grond dat de psychische klachten van appellante, die in verband staan met de vervolging, niet hebben geleid tot verminderd functioneren ten opzichte van haar leeftijdsgenoten.
Appellante kan zich niet verenigen met het door verweerster ingenomen standpunt omdat zij van mening is dat zij wel degelijk verminderd functioneert ten opzichte van haar leeftijdgenoten.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad stelt vast dat het in het bestreden besluit neergelegde en ter zitting nog nader aangevulde standpunt van verweerster in overeenstemming is met de adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Deze adviseurs beschikten over het rapport d.d. 11 april 2005 van het door de arts N.F. Vogel verrichte onderzoek alsmede over informatie van de behandelende sector. Genoemde arts heeft bij appellante vastgesteld dat de hoofdpijnklachten, de rug- en schouderklachten en de pijn in de achilleshiel niet causaal zijn in de zin van de Wet. De causale psychische klachten leiden tot geringe tot matige beperkingen in het dagelijks functioneren. In het kader van het in bezwaar opgestelde medische advies komt naar voren dat er tevens beperkingen bestaan in de stressadaptatie. In de overige door verweerster ter bepaling van invaliditeit gehanteerde rubrieken (sociaal functioneren, concentratie, tempo en volharding) zijn geen beperkingen vastgesteld. Geconcludeerd is dat er in twee van de vier rubrieken beperkingen in het functioneren ten gevolge van de causale psychische klachten bestaan en dat er hierdoor niet voldaan wordt aan de criteria welke zijn vastgesteld voor de beoordeling of er sprake is van verminderd functioneren ten opzichte van leeftijdgenoten.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze adviezen, nog aangevuld met hetgeen ter zitting is ingebracht, voldoende deugdelijk gemotiveerd. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat appellante heeft geweigerd deel te nemen aan nader door verweerster wenselijk geacht medisch (psychiatrisch) onderzoek, zodat voor verweerster geen andere mogelijkheid bestond dan op basis van de beschikbare gegevens tot een oordeel te komen over de ernst van de psychische klachten van appellante en de daarmee samenhangende beperkingen.
Uit de hem ter beschikking staande medische gegevens heeft de Raad geen aanleiding gevonden het standpunt van verweerster onjuist te achten.
Het voorgaande betekent dat het beroep van appellante ongegrond verklaard moet worden.
Tot slot acht de Raad geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.M. Szabo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2007.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) W.M. Szabo.