ECLI:NL:CRVB:2007:BA1029

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-3144 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming in kosten voor de aanschaf van een auto voor oorlogsslachtoffer

In deze zaak heeft appellante beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, dat op 28 april 2006 is genomen. Appellante, geboren in 1927, is erkend als vervolgde onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (WUV) en heeft in het verleden diverse voorzieningen ontvangen, waaronder tegemoetkomingen voor de aanschaf van een auto. In juni 2002 heeft zij verzocht om haar WUV-aanspraken om te zetten naar aanspraken onder de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (WUBO), met de hoop op een gunstiger resultaat. De verweerster heeft appellante erkend als burger-oorlogsslachtoffer en haar in aanmerking gebracht voor een artikel 19-toeslag, maar heeft haar aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van een auto afgewezen.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 maart 2007 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting op 1 februari 2007 is appellante verschenen, bijgestaan door M.A. Philips, terwijl verweerster werd vertegenwoordigd door mr. T.R.A. Dircke. De Raad heeft overwogen dat appellante vanwege haar rugklachten niet in staat is om gebruik te maken van het openbaar vervoer, maar dat dit niet betekent dat zij niet per taxi kan reizen. De medische adviezen van de Pensioen- en Uitkeringsraad gaven aan dat het voor appellante moeilijk is om in en uit te stappen, maar dat het niet onmogelijk is om per taxi te reizen.

De Raad concludeert dat er geen grond is voor vernietiging van het bestreden besluit, omdat het niet aannemelijk is dat appellante in een situatie verkeert waarin zij absoluut niet kan reizen per taxi. De Raad heeft ook opgemerkt dat de beleidswijzigingen per 1 januari 2002 van invloed zijn op de beoordeling van aanvragen voor tegemoetkomingen in de kosten van de aanschaf van een auto. De Raad heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

06/3144 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante] (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 15 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het door verweerster onder dagtekening 28 april 2006, kenmerk JZ/R70/2006, ten aanzien van haar genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: WUBO).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2007. Daar is appellante in persoon verschenen, bijgestaan door M.A. Philips, wonende te Amsterdam. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
I. OVERWEGINGEN
Blijkens de gedingstukken is appellante, geboren in 1927, in 1978 erkend als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: WUV). In de loop der tijd zijn aan appellante diverse voorzieningen ingevolge de WUV toegekend, waaronder in 1994 en 1999 een tegemoetkoming in de kosten verbonden aan de aanschaf van een auto.
In juni 2002 heeft appellante zich tot de Pensioen- en Uitkeringsraad gewend met het verzoek haar WUV-aanspraken om te zetten naar aanspraken in het kader van de WUBO indien dit zal leiden tot een voor appellante gunstiger resultaat. Vervolgens heeft verweerster bij besluit van 11 september 2002 appellante op grond van psychische en lichamelijke klachten (rugklachten) erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de WUBO, blijvende invaliditeit op grond van die klachten aanwezig geacht en haar onder meer in aanmerking gebracht voor een zogenoemde artikel 19-toeslag.
In november 2005 heeft appellante bij verweerster een vervolgaanvraag ingediend om toekenning van een tegemoetkoming in de kosten van aanschaf van een auto (met hoge instap).
Verweerster heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 24 januari 2006, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, op de grond dat er voor deze voorziening geen medische noodzaak of medisch-sociale wenselijkheid is op grond van de oorlogsinvaliditeit van appellante. Verweerster heeft daartoe overwogen dat niet is gebleken dat appellante op grond van genoemde lichamelijke en psychische klachten helemaal geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer en van een taxi.
Wel heeft verweerster appellante bij het bestreden besluit in aanmerking gebracht voor een vergoeding van de kosten voor het onderhouden van de sociale contacten.
In beroep heeft appellante aangegeven dat het vanwege de bij haar bestaande rugklachten ondoenlijk is gebruik te maken van het openbaar vervoer en taxi. Voorts heeft zij aangegeven dat zij destijds op grond van de WUV wel in aanmerking is gebracht voor een tegemoetkoming in de kosten voor de aanschaf van een auto.
De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen door appellante in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
In verband met de harmonisatie van de uitvoering van de WUV en WUBO is met ingang van 1 januari 2002 het beleid in het kader van deze wetten aangescherpt ten aanzien van de voorzieningen voor de aanschaf van een auto. Zo hanteert verweerster in het kader van de toepassing van artikel 32 van de WUBO voor het toekennen van een vergoeding van de aanschafkosten van de auto het vereiste dat er sprake moet zijn van een absolute verhindering ten gevolge van causale aandoeningen om van het openbaar vervoer (trein, tram, bus en metro) en taxi gebruik te maken. Om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in die kosten op grond van artikel 33 van de WUBO wordt verlangd dat de causale aandoeningen van de betrokkene het gebruik van het openbaar vervoer bemoeilijken en daarnaast dat het gebruik van openbaar vervoer en taxi niet mogelijk is op grond van de niet-causale aandoeningen.
De Raad heeft reeds meermalen uitgesproken deze benadering in zijn algemeenheid niet onjuist of onredelijk te achten. Voorts heeft de Raad meermalen uitgesproken dat hij, gezien het inmiddels algemeen gebruikelijk karakter van de onderhavige voorziening, verweerster gerechtigd acht aan deze benadering een strikte toepassing te geven.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, om welke reden zij door verweerster ook in aanmerking is gebracht voor de vergoeding van de kosten van sociaal vervoer. Het geding spitst zich toe op de vraag of er bij appellante sprake is van een onmogelijkheid om te reizen per taxi.
Het standpunt van verweerster dat een zodanige situatie zich in het geval van appellante niet voordoet, is in overeenstemming met adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Deze adviezen berusten op een rapport van een door de arts P. Windels bij appellante verricht medisch onderzoek alsmede op de van de huisarts verkregen informatie. Uit deze medische gegevens komt naar voren dat appellante wel moeilijkheden ondervindt bij het in- en uitstappen, maar het voor haar niet onmogelijk is om per taxi te reizen.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van genoemde adviezen deugdelijk voorbereid en gemotiveerd.
In de voorhanden medische en andere gegevens heeft de Raad geen aanknopingspunt gevonden om te oordelen dat het in deze adviezen neergelegde, door verweerster gevolgde standpunt onjuist is. Voorzover appellante ter zitting heeft aangegeven dat in de regio waar zij woonachtig is het taxivervoer voor de kleinere afstanden niet goed functioneert, merkt de Raad op dat deze omstandigheid bij de beoordeling van onderhavige aanvraag geen rol kan spelen. Dit betreft immers een algemene omstandigheid waardoor iedere inwoner van die regio in meerdere of mindere mate wordt getroffen.
Tenslotte merkt de Raad nog op dat, daargelaten of appellante, mede gezien voornoemde beleidswijziging per 1 januari 2002, op grond van de WUV in aanmerking zou kunnen komen voor een tegemoetkoming in de kosten voor de aanschaf van een auto, uit de namens verweerster ter zitting gegeven toelichting is gebleken dat het eventueel toekennen van een tegemoetkoming in de aanschaf kosten van een auto op grond van de WUV voor appellante niet zal leiden tot een gunstiger resultaat dan haar huidige (financiële) WUBO-aanspraken.
Gezien het voorgaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond, zodat het beroep van appellante ongegrond moet worden verklaard.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.M. Szabo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2007.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) W.M. Szabo.