ECLI:NL:CRVB:2007:BA1025

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2501 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgingsslachtoffer en uitbreiding van huishoudelijke hulp: zorgvuldigheid in besluitvorming

In deze zaak heeft appellant, geboren op 9 april 1940, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, dat op 31 januari 2006 was genomen. Dit besluit betrof de afwijzing van een aanvraag van appellant voor uitbreiding van de hem toegekende huishoudelijke hulp van vier naar acht uur per week. Appellant was eerder erkend als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 en had recht op een vergoeding voor fysiotherapeutische behandeling en vervoerskosten. In 2002 was hem vier uur huishoudelijke hulp per week toegekend.

De aanvraag voor uitbreiding van de huishoudelijke hulp werd afgewezen op basis van de overweging dat de huidige voorziening toereikend was, ondanks de beperkingen die appellant ondervond door zijn beenklachten. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de psychische klachten, die ook als causaal aanvaard waren, niet in de beoordeling waren meegenomen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de medische beoordeling van de aanvraag onvoldoende zorgvuldig was uitgevoerd, omdat alleen de beenklachten waren meegenomen en de psychische klachten buiten beschouwing waren gelaten.

De Raad concludeerde dat verweerster had nagelaten om aanvullend medisch advies in te winnen over de noodzaak van de gevraagde uitbreiding van huishoudelijke hulp, zowel in verband met de psychische klachten als de combinatie van psychische en beenklachten. Hierdoor was het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en kwam het voor vernietiging in aanmerking. De Raad heeft verweerster veroordeeld in de proceskosten van appellant, tot een bedrag van € 644,-, en bepaald dat het door appellant betaalde griffierecht van € 35,- vergoed moest worden.

Uitspraak

06/2501 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant] (Israël) (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 15 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep doen instellen tegen verweersters besluit van 31 januari 2006, kenmerk JZ/A70/2006, ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2007. Aldaar is appellant verschenen bij gemachtigde mr. drs. C. Lamphen, advocaat te Utrecht. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
Appellant, die is geboren op 9 april 1940, is bij besluit van verweersters rechtsvoorganger van 9 oktober 1975 erkend als vervolgde in de zin van de Wet. Bij genoemd besluit is aan appellant toegekend een vergoeding van fysiotherapeutische behandeling alsmede een tegemoetkoming in vervoerskosten. Blijkens de aan dat besluit ten grondslag liggende stukken heeft verweerster aanvaard dat de bij appellant als gevolg van een schotver-wonding bestaande beenklachten, alsmede zijn psychische klachten door of in verband met de vervolging zijn ontstaan. Bij besluit van 17 januari 2002 heeft verweerster aan appellant vergoeding toegekend van 4 uur huishoudelijke hulp per week.
In april 2004 heeft appellant bij verweerster een aanvraag ingediend voor uitbreiding van de hem toegekende huishoudelijke hulp van vier naar acht uur per week. Deze aanvraag heeft verweerster afgewezen bij besluit van 28 januari 2005, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit. Hierbij is overwogen dat de appellant toegekende voorziening voor vier uur huishoudelijke hulp toereikend wordt geacht, aangezien appellant weliswaar beperkingen ondervindt ten gevolge van zijn been-klachten, maar dat hij in staat geacht moet worden lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten.
Appellant kan zich met dit standpunt van verweerster niet verenigen. Namens hem is met name naar voren gebracht dat verweerster ten onrechte bij de beoordeling van de aanvraag van appellant de als causaal aanvaarde psychische klachten buiten beschouwing heeft gelaten.
De Raad overweegt als volgt.
Uit de gedingstukken blijkt dat appellant de onderhavige aanvraag heeft gedaan in verband met de bij hem aanwezige causale klachten. Nochtans zijn bij de medische beoordeling van de door appellant gedane aanvraag uitsluitend zijn causale beenklachten betrokken en is niet tevens bezien of de door appellant gevraagde voorziening geïndiceerd was op grond van zijn eveneens causaal geoordeelde psychische klachten dan wel op grond van de combinatie van psychische klachten en beenklachten. Namens appellant is in de bezwaarfase gewezen op deze gebreken en desondanks geeft het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende medische advies d.d. 14 oktober 2005 wederom uitsluitend een beoordeling van de door appellant gevraagde voorziening in verband met zijn beenklachten. Naar het oordeel van de Raad had het op de weg van verweerster gelegen een nader geneeskundig advies in te winnen met betrekking tot de vraag of bij appellant een medische indicatie aanwezig is voor de door hem gevraagde uitbreiding van huishoudelijke hulp in verband met de causale psychische klachten ofwel in verband met de combinatie van beenklachten en psychische klachten. De Raad stelt vast dat een dergelijk voorstel ook is opgenomen in het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende advies op bezwaar van 3 november 2005. Nu verweerster heeft nagelaten nader en op het te nemen besluit toegespitst medisch advies te vragen, heeft zij het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Dit besluit komt op die grond voor vernietiging in aanmerking.
De Raad acht termen aanwezig verweerster te veroordelen in de proceskosten van appellant, ten bedrage van ?€ 644,- aan kosten van juridische bijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat verweerster een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Veroordeelt verweerster in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 644,- te betalen door de Pensioen- en Uitkeringsraad;
Bepaalt dat de Pensioen- en Uitkeringsraad het door appellant betaalde griffierecht van
€ 35,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.M. Szabo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2007.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) W.M. Szabo.