de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 november 2005, 05/647
(hierna: aangevallen uitspraak),
[betrokkene] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 22 februari 2007
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en vragen van de Raad beantwoord.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2007, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. W. Zwanink, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en waar voor betrokkene is verschenen mr. P.J. Siekman, advocaat te Hoofddorp. Tevens is [naam zoon], zoon van betrokkene, verschenen.
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van Coördinatiewet Sociale Verzekering zoals die luidde ten tijde als hier van belang.
Betrokkene exploiteert een Chinees restaurant. Naar aanleiding van anonieme tips over het uitbetalen van zwarte lonen bij betrokkene is de opsporingsdienst van het toenmalige GAK Nederland B.V. in 2001 een onderzoek gestart naar mogelijke fraude. In 2002 heeft appellant een aanvullend onderzoek verricht. De resultaten van deze onderzoeken zijn neergelegd in de rapporten werkgeversfraude van 19 september 2001 en 3 juni 2002.
In het kader van deze onderzoeken zijn waarnemingen ter plaatse verricht en zijn getuigen en verdachten gehoord.
Op basis van het looncontrolerapport van 20 januari 2002 heeft appellant correctienota’s over de jaren 1997 tot en met 2000 en boetenota’s over de jaren 1998 tot en met 2000 opgelegd. Tevens heeft appellant in het resultaat van een onderzoek van de belastingdienst dat is neergelegd in het rapport van 13 februari 2002, aanleiding gezien om een correctie- en boetenota over het jaar 2001 op te leggen.
Appellant heeft bij besluit van 22 december 2004 de bezwaren ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht - het beroep tegen het besluit van 22 december 2004 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen. Daarbij heeft de rechtbank vastgesteld dat appellant zich wat de correctie- en boetenota’s over de jaren 1997 tot en met 2000 betreft, heeft gebaseerd op onderzoeksgegevens van de belastingdienst. Nu de belastingdienst de daarop gebaseerde naheffingsaanslagen over de jaren 1997 tot en met (het derde kwartaal van) 2000 heeft vernietigd, is de rechtbank van oordeel dat appellant nader onderzoek naar de feiten had moeten verrichten.
Appellant heeft zich gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad merkt allereerst op dat namens betrokkene ter zitting van de Raad is meegedeeld dat hij zich niet (meer) verzet tegen de correctie- en boetenota over het jaar 2001, zodat deze nota’s geen bespreking meer behoeven.
De correctienota’s over de jaren 1997 tot en met 2000
De Raad kan de rechtbank niet volgen in haar oordeel dat de correctienota’s zijn gebaseerd op de onderzoeksgegevens van de belastingdienst. Uit de stukken blijkt dat de rechtsvoorganger van het Uwv een eigen onderzoek heeft verricht en dat de resultaten van dit onderzoek aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van de nota’s. De belastingdienst heeft onafhankelijk van het Uwv onderzoek verricht en naheffingsaanslagen opgelegd. De belastingdienst heeft bovendien een eigen theoretische berekening van de verloonde uren gemaakt die niet alleen wat methode maar ook wat uitkomst betreft afwijkt van die van het Uwv. Dat de belastingdienst de naheffingsaanslagen over de periode van 1997 tot en met het derde kwartaal van 2000 heeft vernietigd, had - wat hier ook verder van zij - voor het Uwv derhalve op zich zelf geen aanleiding behoeven te zijn om een nader onderzoek in te stellen naar de feiten.
Op grond van de in het rapport werkgeversfraude en het looncontrolerapport neergelegde onderzoeksgegevens is voor de Raad voorts genoegzaam komen vast te staan dat betrokkene in alle in het geding zijnde jaren geen volledige opgave heeft gedaan van het door de werknemers genoten loon. De stelling dat extrapolatie van de onderzoeksgegevens naar de jaren 1997 tot en met 2000 als onzorgvuldig van de hand moet worden gewezen, kan de Raad niet volgen. Het Uwv heeft in 2001 aan de hand van de resultaten van de waarnemingen ter plaatse en de verhoren van getuigen en verdachten de openingstijden en de (minimale) personeelsbezetting van het restaurant van betrokkene vastgesteld, en hieruit de conclusie getrokken dat de bedrijfsvoering van betrokkene was gericht op het uitbetalen van zogenoemde zwarte lonen. Dit is wat betreft het vierde kwartaal van het jaar 2000 en het jaar 2001 ook door betrokkene erkend. Betrokkene dient onder deze omstandigheden gemotiveerd aan te voeren op welke gronden vorenvermelde conclusie niet zou gelden voor de overige in geding zijnde jaren. Nu betrokkene dit heeft nagelaten, kon het Uwv er vanuit gaan dat de situatie bij betrokkene in die jaren niet anders was dan ten tijde van het onderzoek. Voorts heeft het Uwv in het onderhavige geval van een onderzoek naar de (beweerdelijk aanwezige) administratie mogen afzien omdat reeds op basis van de openingstijden en personeelsbezetting kon worden vastgesteld dat niet alle uitbetaalde lonen aan het Uwv waren opgegeven. Een onderzoek naar de administratie van betrokkene had geen informatie opgeleverd die tot een andere conclusie zou hebben geleid.
Het vorenstaande brengt mee dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt en dat het besluit van 22 december 2004 wat betreft de correctienota’s over de jaren 1997 tot en met 2000 in stand kan worden gelaten.
De boetenota’s over de jaren 1997 tot en met 2000
De Raad stelt vast dat over het jaar 1997 geen boetenota is opgelegd en dat met betrekking tot de overige jaren geen bezwaar is gemaakt tegen de boetenota’s. Het Uwv heeft bij besluit van 22 december 2004 ten onrechte deze nota’s in de beoordeling betrokken. Nu de rechtbank het vorenstaande niet heeft onderkend, zal de Raad - doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen - het beroep gegrond verklaren en het besluit van 22 december 2004 voor zover dit betrekking heeft op de boetenota’s, wegens strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigen.
De Raad acht het voorts nog aanwezen op te merken dat in hoger beroep namens betrokkene is herhaald dat de boetenota’s over de periode 1998 tot en met 2000 niet door hem zijn ontvangen. Namens appellant is desgevraagd verklaard dat uit de administratie van zijn uitvoeringsinstelling niet valt af te leiden dat verzending inderdaad heeft plaatsgevonden. De Raad is van oordeel dat het onder de gegeven omstandigheden er voor moet worden gehouden dat de boetenota’s indertijd niet op de in artikel 3:41 van de Awb voorgeschreven wijze zijn bekendgemaakt.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak behoudens voor zover daarbij uitspraak is gedaan omtrent proceskosten en griffierecht;
Verklaart het beroep gegrond, voor zover dat ziet op de opgelegde boetenota’s;
Vernietigt het besluit van 22 december 2004 voor zover dat besluit betrekking heeft op de boetenota’s over de jaren 1997 tot en met 2000.
Verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en N.J. van Vulpen-Grootjans en L.J.A. Damen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D. Olthof als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2007.