ECLI:NL:CRVB:2007:BA0016
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van het dagloon en vergoeding van wettelijke rente in WAO-zaak
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 26 januari 2005. De zaak betreft een verzoek om herziening van het dagloon en om vergoeding van de wettelijke rente over de daaruit voortvloeiende nabetaling. De Centrale Raad van Beroep heeft op 1 maart 2007 uitspraak gedaan.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld na de uitspraak van de rechtbank die het beroep tegen het besluit van 14 juli 2004 gegrond verklaarde. Dit besluit had betrekking op de vergoeding van wettelijke rente aan betrokkene, die een WAO-uitkering ontvangt. De rechtbank oordeelde dat appellant wettelijke rente moest vergoeden vanaf 14 dagen na de aanmaning van 9 oktober 2001. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat de gevolgen van de onrechtmatigheid van het besluit van 19 september 1990 voor risico van betrokkene moesten komen.
De Raad heeft overwogen dat het standpunt van appellant, dat de onjuiste vaststelling van het dagloon het gevolg was van het niet melden van bepaalde loonbestanddelen door betrokkene en zijn werkgever, niet leidt tot een ander oordeel. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar op andere gronden. De Raad oordeelde dat het besluit van 14 juli 2004 terecht was vernietigd, omdat er een onjuist rekenprogramma was gebruikt bij de berekening van de wettelijke rente.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelt dat er geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier.