ECLI:NL:CRVB:2007:AZ9129

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-918 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.S.E. Wulffraat-van Dijk
  • M.C.M. van Laar
  • O.J.D.M.L. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ziekengeld na ziekmelding vanuit een WW-uitkeringssituatie en WAO-schatting

In deze zaak gaat het om de weigering van ziekengeld aan appellant, die zich ziek had gemeld na een hartinfarct, terwijl hij ook een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) ontving. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die eerder het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond had verklaard. De rechtbank had vastgesteld dat appellant met ingang van 11 april 2003 een WAO-uitkering had ontvangen, waarbij het Uwv had geconcludeerd dat appellant in staat was om ten minste drie van de door de arbeidsdeskundige aangedragen functies te vervullen. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn ziekengeld per 2 februari 2004, maar dit bezwaar werd door het Uwv ongegrond verklaard.

De Raad verwijst naar de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank en bevestigt dat de bezwaarverzekeringsarts, S.M. Lustenhouwer, appellant had onderzocht en geen reden vond om appellant ongeschikt te achten voor de geselecteerde functies. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten, ondanks het feit dat appellant een rapport van zijn cardioloog had overgelegd. Dit rapport was niet specifiek genoeg om de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts te weerleggen. De Raad concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn om de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv te betwisten.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en stelt dat er geen termen zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan op 21 februari 2007, waarbij appellant niet aanwezig was, maar het Uwv vertegenwoordigd was door W.L.J. Weltevrede. De Raad benadrukt dat de beoordeling van de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies voldoende is om de beëindiging van het ziekengeld te rechtvaardigen.

Uitspraak

05/918 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 januari 2005, 04/1787 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 februari 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.A. van Schaik, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2007. Appellant is met kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
W.L.J. Weltevrede.
II. OVERWEGINGEN
Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
Aan appellant is met ingang van 11 april 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Aan die toekenning lag het standpunt van het Uwv ten grondslag dat appellant in staat was ten minste drie van de hem door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies te vervullen. Het bezwaar van appellant tegen het toekenningsbesluit is ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft bij uitspraak van 23 februari 2005 (reg.nr. 04/2606) het beroep van appellant tegen het besluit op bezwaar gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tegen die uitspraak is geen rechtsmiddel aangewend.
Aan appellant is, naast de WAO-uitkering, een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend. Vanuit die situatie heeft hij zich met ingang van 3 juli 2003 ziek gemeld wegens een hartinfarct, waarna hem ziekengeld is toegekend op grond van de Ziektewet (ZW). Bij besluit van 27 januari 2004 heeft het Uwv de uitkering van ziekengeld aan appellant met ingang van
2 februari 2004 beëindigd omdat appellant toen (weer) in staat werd geacht (ten minste één van) de in het kader van de WAO-beoordeling geduide functies te verrichten. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen dat besluit bij besluit van
10 mei 2004 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan in de aangevallen uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen, met de aantekening dat daar waar de rechtbank 2 april 2004 als datum in geding noemt, gelezen dient te worden 2 februari 2004.
Naar aanleiding van hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd overweegt de Raad als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad wordt, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, onder “zijn arbeid” in de zin van
artikel 19 van de ZW verstaan gangbare arbeid, zoals nader geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een WAO-uitkering in de vorm van een aantal geselecteerde functies. Daarbij is het voldoende indien de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies.
De bezwaarverzekeringsarts S.M. Lustenhouwer heeft appellant in het kader van de ZW-zaak zelf onderzocht, kennis genomen van inlichtingen van de behandelend cardioloog en van de huisarts van appellant en vastgesteld dat de primaire verzekeringsarts rekening heeft gehouden met zowel de hartklachten als de rugklachten van appellant. De Raad ziet geen aanknopingspunten om de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat er geen reden is appellant op 2 februari 2004 voor elke van de niet zwaar geachte functies ongeschikt te achten, voor onjuist te houden. Het door appellant overgelegde rapport van de cardioloog dr. H. van Meurs-van Woezik kan niet tot een ander oordeel leiden. Dit rapport berust op een onderzoek dat is verricht op 26 januari 2005 en de bevindingen zijn niet toegespitst op de toestand van appellant op 2 februari 2004. De Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) waarop deze cardioloog commentaar heeft gegeven, dateert van 21 mei 2003, terwijl uit de uitspraak van de rechtbank in de WAO-zaak blijkt dat de bezwaarverzekeringsarts de FML op 21 oktober 2003 in die zin heeft aangepast dat appellant meer beperkt werd geacht ten aanzien van lopen, staan en zitten. De Raad laat overigens in het midden welke waarde moet worden toegekend aan de opmerkingen van de cardioloog over de rug- en knieklachten van appellant, nu deze het vakgebied van de cardioloog te buiten gaan. Uit de uitspraak van de rechtbank in de WAO-zaak blijkt overigens dat de geduide functies ook vallen binnen de aangepaste belastbaarheid. Niet gebleken is dat appellant op de datum hier in geding minder belastbaar was dan omschreven in de FML die ten grondslag lag aan de functieduiding. De rechtbank heeft het beroep dan ook terecht ongegrond verklaard.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en M.C.M. van Laar en O.J.D.M.L. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.J. Janssen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2007.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) J.J. Janssen.