ECLI:NL:CRVB:2007:AZ9113
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C.M. van Laar
- O.J.D.M.L. Jansen
- Rechtspraak.nl
Weigering van ziekengeld na ziekmelding vanuit WW-uitkeringssituatie en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar arbeidsongeschiktheid en de daaropvolgende uitkeringen. Appellante, die op 26 januari 2000 arbeidsongeschikt werd, ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW). Na een periode van ziekte ontving zij een WAO-uitkering, maar het Uwv concludeerde na heronderzoek dat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedroeg. Dit leidde tot de intrekking van haar WAO-uitkering per 16 oktober 2003. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv de medische beoordeling op een toereikende grondslag had gebaseerd. De bezwaarverzekeringsarts had de eerdere beoordeling zorgvuldig heroverwogen en de bezwaren van appellante meegenomen. De Raad vond de argumenten van appellante niet overtuigend genoeg om aan de juistheid van de medische beoordeling te twijfelen. Ook de arbeidskundige grondslag van de schatting werd door de Raad onderschreven, waarbij werd vastgesteld dat er voldoende functies waren die appellante kon vervullen.
Daarnaast werd de beoordeling van de Ziektewet (ZW) ook bevestigd. De Raad oordeelde dat appellante op de datum in geding niet langer arbeidsongeschikt was en dat er geen medische gegevens waren die de beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts in twijfel trokken. De Raad concludeerde dat appellante in staat was om ten minste één van de voorgehouden functies te vervullen, wat leidde tot de bevestiging van de eerdere uitspraken.