ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8800
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- J. Riphagen
- A.T. de Kwaasteniet
- Rechtspraak.nl
Weigering verhoging WAO-uitkering wegens geen toegenomen arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 25 oktober 2004 het beroep ongegrond verklaarde. Appellant had een aanvraag ingediend voor verhoging van zijn WAO-uitkering per 29 juli 2002, omdat hij stelde dat zijn arbeidsongeschiktheid was toegenomen. De aanvraag werd echter afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van een rapport van de verzekeringsarts L.H.W. Sabel, die concludeerde dat er geen toegenomen beperkingen waren. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde het eerdere besluit. De rechtbank onderschreef de medische en arbeidskundige grondslagen van het bestreden besluit en verklaarde het beroep ongegrond.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld, maar wijst op een kennelijke misslag in de besluitvorming van het Uwv. De Raad merkt op dat de besluiten van het Uwv de indruk wekken gebaseerd te zijn op artikel 36 van de WAO, terwijl artikel 39a van toepassing is. De Raad concludeert dat de medische oordelen van de deskundigen onvoldoende grond bieden voor de stelling dat appellant meer beperkingen ondervond dan eerder aangenomen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, maar met verbetering van gronden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken.