ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8766

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/1649 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van boete opgelegd door het Uwv wegens niet tijdige loonopgave

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht van 6 februari 2006, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. Appellant, vertegenwoordigd door D.N. Wierda van Kemner en Partners, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 10 augustus 2005. Dit besluit handhaafde een eerder besluit van 4 juli 2005, waarbij appellant een boete van € 998,-- was opgelegd over het premiejaar 2004. De boete was opgelegd omdat appellant niet tijdig had voldaan aan de wettelijke verplichting om een loonopgave in te dienen. Het Uwv kwalificeerde de overtreding als een vergrijp, omdat appellant meerdere keren was verzocht om de jaarloonopgave in te zenden, maar dit had nagelaten.

Tijdens de zitting op 4 januari 2007 zijn partijen niet verschenen. Appellant stelde dat de loonopgave over 2004 alsnog was verzonden na een telefonisch contact op 18 april 2005, maar dat deze niet door het Uwv was ontvangen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het risico van niet-aangetekende verzending in beginsel bij de afzender ligt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht een boete had opgelegd, omdat appellant niet had voldaan aan zijn verplichtingen. De Raad achtte geen termen aanwezig voor de toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend aan appellant.

De uitspraak werd gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van griffier D. Olthof, op 15 februari 2007. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het Uwv de jaaropgave van appellant niet had ontvangen binnen de gestelde termijn, en dat appellant niet op de juiste wijze had voldaan aan zijn verplichtingen. De Raad concludeerde dat de opgelegde boete terecht was en dat de argumenten van appellant in hoger beroep niet overtuigend waren.

Uitspraak

06/1649 CSV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 6 februari 2006, 05/2423 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 15 februari 2007.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft D.N. Wierda, werkzaam bij Kemner en Partners, Accountancy & Fiscaal adviesbureau te Huizen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2007. Partijen zijn, na schriftelijk bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Het inleidende beroep richt zich tegen het besluit van het Uwv van 10 augustus 2005 tot handhaving van zijn besluit van 4 juli 2005, waarbij appellant een boete is opgelegd over het premiejaar 2004 van € 998,--, zijnde 25% van het ambtshalve vastgestelde bedrag aan premies ingevolge de werknemersverzekeringen, in verband met het niet tijdig nakomen van de wettelijke vastgelegde loonopgaveverplichting. Gedaagde heeft de overtreding gekwalificeerd als een vergrijp omdat deze aan grove schuld is te wijten, nu appellant verschillende keren is verzocht de jaarloonopgave in te zenden en appellant dit heeft nagelaten.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Voor een weergave van de relevante feiten verwijst de Raad naar de uitspraak van de rechtbank.
Gemachtigde van appellant heeft in zijn beroepschrift zijn standpunt herhaald dat eraan voorbij is gegaan dat de loonopgave over 2004 naar aanleiding van een telefonisch contact op 18 april 2005 alsnog door gemachtigde is verstuurd en door het Uwv niet is ontvangen.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank, inhoudende dat het Uwv niet binnen de daarvoor in artikel 12, eerste lid, van het Loonadministratiebesluit gestelde termijn de jaaropgave van appellant heeft ontvangen en evenmin een reactie van appellant heeft ontvangen op aan appellant verzonden rappellen, zodat appellant niet (op de juiste wijze) heeft voldaan aan de voor hem op grond van artikel 10, tweede lid, van de CSV in samenhang met artikel 12 van het Loonadministratiebesluit geldende verplichting tot het doen van loonopgave over 2004. Het Uwv was dan ook, gelet op artikel 12 van de CSV, gehouden appellant een boete op te leggen. Hetgeen namens appellant in hoger beroep naar voren is gebracht, heeft de Raad niet tot een andersluidend oordeel kunnen brengen.
De Raad merkt dienaangaande nog het volgende op. Appellant meent de loonopgave na het ontvangen rappel van 18 april 2005 alsnog naar verweerder te hebben gestuurd. Naar het oordeel van de Raad is appellant er niet in geslaagd dit aannemelijk te maken.
Appellant geeft hierbij aan dat de gegevens niet aangetekend zijn verzonden. Volgens vaste rechtspraak ligt het risico dat stukken niet aankomen op de plaats van bestemming of zoekraken in geval van niet-aangetekende verzending in beginsel bij de afzender van het desbetreffende stuk.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig voor de toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D. Olthof als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2007.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) D. Olthof.
PR/120207