ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8765
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verplichting tot verzekering van vennoten in een VOF en de beoordeling van privaatrechtelijke dienstbetrekking
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 februari 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verplichting van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de vennoot van een vennootschap onder firma (VOF) te verzekeren voor zijn werkzaamheden. De appellante, een besloten vennootschap, had een managementovereenkomst gesloten met de VOF, waarbij de vennoot als directeur en enig aandeelhouder van de VOF werkzaamheden verrichtte voor de appellante. Het Uwv had eerder een besluit genomen waarin het de correctie- en boetenota's over de jaren 2000 tot en met 2003 handhaafde, omdat de betalingen aan de vennoot niet in de loonadministratie waren verantwoord. De rechtbank Roermond had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen bevestigd dat de vennoot terecht als verplicht verzekerd werd beschouwd. De Raad oordeelde dat de managementovereenkomst niet in de weg staat aan de aanwezigheid van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, mits de feiten en omstandigheden dit ondersteunen. De Raad concludeerde dat de drie essentiële kenmerken van een privaatrechtelijke dienstbetrekking aanwezig waren: de verplichting tot persoonlijke dienstverrichting, de loonbetalingsverplichting en de gezagsverhouding. De Raad stelde vast dat de vennoot onder het gezag van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders stond en dat de betalingen aan de vennoot een reële contraprestatie voor de verrichte arbeid waren.
De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht opzet en/of grove schuld had aangenomen bij de appellante, omdat zij niet had voldaan aan haar verplichtingen op grond van de Coördinatiewet Sociale Verzekering. De opgelegde boete van 25% van de verschuldigde premies werd dan ook gerechtvaardigd geacht. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.