ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8765

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/1650 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot verzekering van vennoten in een VOF en de beoordeling van privaatrechtelijke dienstbetrekking

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 februari 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verplichting van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de vennoot van een vennootschap onder firma (VOF) te verzekeren voor zijn werkzaamheden. De appellante, een besloten vennootschap, had een managementovereenkomst gesloten met de VOF, waarbij de vennoot als directeur en enig aandeelhouder van de VOF werkzaamheden verrichtte voor de appellante. Het Uwv had eerder een besluit genomen waarin het de correctie- en boetenota's over de jaren 2000 tot en met 2003 handhaafde, omdat de betalingen aan de vennoot niet in de loonadministratie waren verantwoord. De rechtbank Roermond had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen bevestigd dat de vennoot terecht als verplicht verzekerd werd beschouwd. De Raad oordeelde dat de managementovereenkomst niet in de weg staat aan de aanwezigheid van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, mits de feiten en omstandigheden dit ondersteunen. De Raad concludeerde dat de drie essentiële kenmerken van een privaatrechtelijke dienstbetrekking aanwezig waren: de verplichting tot persoonlijke dienstverrichting, de loonbetalingsverplichting en de gezagsverhouding. De Raad stelde vast dat de vennoot onder het gezag van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders stond en dat de betalingen aan de vennoot een reële contraprestatie voor de verrichte arbeid waren.

De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht opzet en/of grove schuld had aangenomen bij de appellante, omdat zij niet had voldaan aan haar verplichtingen op grond van de Coördinatiewet Sociale Verzekering. De opgelegde boete van 25% van de verschuldigde premies werd dan ook gerechtvaardigd geacht. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

06/1650 ALGEM
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 7 februari 2006, 05/1012 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 februari 2007.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 4 januari 2007, waar partijen - beiden met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat voor zijn oordeelsvorming uit van de in rubriek II van de aangevallen uitspraak opgenomen feiten en omstandigheden.
Bij het besluit, na bezwaar, van 6 juni 2005 heeft het Uwv de aan appellante opgelegde correctie- en boetenota’s over de jaren 2000 tot en met 2003 gehandhaafd. Deze nota’s zijn een gevolg van een bij appellante in 2004 gehouden looncontrole over de jaren 1999 tot en met 2003, waarbij is gebleken dat appellante betalingen heeft gedaan aan de [naam VOF] (hierna:VOF) voor werkzaamheden die zijn verricht door één van de vennoten, te weten [naam vennoot] (hierna: [de vennoot]) in de periode mei 1998 tot en met 9 februari 2004. Deze betalingen zijn niet in de loonadministratie van appellante verantwoord. In de zienswijze van het Uwv is [de vennoot] bij appellante werkzaam geweest in een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Bij de oplegging van de boetenota’s is het Uwv uitgegaan van opzet en/of grove schuld.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 6 juni 2005 ongegrond verklaard.
In hoger beroep is namens appellante de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden.
In geding is allereerst de vraag aan de orde of het Uwv [de vennoot] terecht verplicht verzekerd heeft geacht ter zake van zijn voor appellante verrichte werkzaamheden. De Raad beantwoordt deze vraag, evenals de rechtbank, in bevestigende zin.
Naar het oordeel van de Raad zijn de drie essentiële kenmerken van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, te weten de verplichting tot persoonlijke dienstverrichting, de loonbetalingsverplichting en de gezagsverhouding, in de arbeidsverhouding tussen appellante en [de vennoot] aanwezig.
De Raad overweegt daarbij in de eerste plaats dat de omstandigheid dat sprake is van een managementovereenkomst, die is gesloten tussen besloten vennootschappen, niet er aan in de weg staat om een arbeidsovereenkomst aanwezig te achten, indien de feiten en omstandigheden van het desbetreffende geval duidelijk wijzen op het bestaan van een zodanige overeenkomst.
De Raad verwijst vervolgens naar zijn jurisprudentie dat als er binnen de desbetreffende vennootschap, waarmee de overeenkomst is gesloten geen andere werknemers zijn die de desbetreffende werkzaamheden kunnen uitvoeren en het contract met de vennootschap derhalve feitelijk is gesloten met het oog op de persoonlijke inzet van de directeur van de vennootschap er de facto sprake is van een persoonlijke arbeidsverrichting. Blijkens de onder de gedingstukken bevindende managementovereenkomst gesloten tussen appellante en [naam besloten vennootschap], waarvan [de vennoot] directeur enig aandeelhouder is, is ter uitvoering van deze overeenkomst [de vennoot] namens [naam besloten vennootschap] als statutair bestuurder van appellante ter beschikking gesteld. Daarnaast is in deze overeenkomst bepaald dat een gekwalificeerde vervanger de functie en taken van [de vennoot] kan uitoefenen, mits met voorafgaande schriftelijke toestemming van appellante. Derhalve is de Raad van oordeel dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in casu sprake is van de verplichting tot persoonlijke dienstverrichting.
Ten aanzien van de verplichting tot loonbetaling is de Raad van oordeel dat de aan [de vennoot] - in de managementovereenkomst overeengekomen - gedane betalingen een reële contraprestatie voor de verrichte arbeid zijn. Hieraan doet niet af dat de betalingen zijn verricht aan de VOF, waarvan [de vennoot] één der vennoten is. Middels die VOF komt die betaling [de vennoot] immers ten goede.
Met betrekking tot de gezagsverhouding stelt de Raad ten slotte vast dat [de vennoot] als statutair directeur van appellante zijnde ten gevolge van de statutaire bepalingen onder (direct) gezag van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders staat, gegeven de mogelijkheid van ontslag door de Algemene Vergadering buiten zijn wil.
Aangezien de Raad ook overigens geen grond heeft kunnen vinden om het bestaan van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen appellante en [de vennoot] in twijfel te trekken, heeft het Uwv dan ook terecht over de aan [de vennoot] over de jaren 2000 tot en met 2003 verstrekte vergoedingen premies geheven. Hieruit volgt dat het besluit van 6 juni 2005 wat de correctienota’s betreft stand kan houden.
Met betrekking tot de bij besluit van 6 juni 2005 gehandhaafde boetenota’s over de jaren 2000 tot en met 2003 stelt de Raad vast dat appellante ten aanzien van [de vennoot] niet heeft voldaan aan de voor haar op grond van artikel 10, tweede lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering geldende verplichting, zodat het Uwv gehouden was een boete op te leggen. De stelling van appellante dat in het onderhavige geval geen sprake is van opzet dan wel grove schuld, kan de Raad niet volgen. Een werkgever zal zich er in het algemeen bewust van moeten zijn welke loonopgaven hij moet doen. In geval van twijfel of onduidelijkheid ligt bij de werkgever echter de verantwoordelijkheid daaromtrent informatie in te winnen bij het Uwv. Appellante heeft zulks niet gedaan. Gelet op deze omstandigheid heeft het Uwv terecht opzet en/of grove schuld aangenomen.
Het vorenstaande heeft tot gevolg dat het Uwv terecht een boete heeft opgelegd ter hoogte van 25% van de verschuldigde premies over de jaren hier in geding.
Gelet op het hiervoor overwogene komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D. Olthof als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2007.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) D. Olthof.
PR/120207