ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8121

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/1890 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsaanvraag en huurschuld tijdens detentie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, waarin de aanvraag om bijzondere bijstand voor huurschuld werd afgewezen. Appellant had een huurschuld van € 1.079,68 opgebouwd tijdens zijn detentie, waarin hij geen Wajong-uitkering ontving. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellant had op 11 augustus 2004 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand, maar het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland wees deze aanvraag af op 12 oktober 2004. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 22 maart 2005 ongegrond verklaard door de rechtbank.

De Raad oordeelde dat, volgens artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet werk en bijstand (WWB), iemand die bijstand vraagt voor het aflossen van schulden, geen recht heeft op bijstand als hij op het moment van ontstaan van de schuldenlast beschikte over middelen om in zijn noodzakelijke kosten te voorzien. Appellant ontving ten tijde van het ontstaan van de huurschuld geen Wajong-uitkering, wat een beletsel vormde voor het verlenen van bijstand. De Raad concludeerde dat de voortzetting van de Wajong-uitkering na de detentie niet voldoende was om de schulden te voldoen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door Th.C. van Sloten, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier, op 23 januari 2007.

Uitspraak

06/1890 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 22 februari 2006, 05/576 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland (hierna: College)
Datum uitspraak: 23 januari 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Goedegebuure, advocaat te Zierikzee, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 3 januari 2007, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant heeft bij vonnis van de strafrechter van de rechtbank Middelburg van 6 maart 2002 veroordeeld tot 147 dage hechtenis. Ter uitvoering van dit vonnis is appellant van 3 maart 2004 tot 28 juli 2004 gedetineerd geweest.
In verband met deze detentie is met ingang van 3 april 2004 de eerder aan appellant toegekende Wajong-uitkering ingetrokken. Met ingang van 28 juli 2004 is deze uitkering weer voortgezet.
Op 11 augustus 2004 heeft appellant een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend in de kosten van een huurschuld, groot € 1.079,68. Appellant heeft hierbij vermeld dat hij in verband met de stopzetting van zijn Wajong-uitkering over de periode tot 28 juli 2004 een huurachterstand heeft opgelopen.
Het College heeft bij besluit van 12 oktober 2004 afwijzend op deze aanvraag beslist.
Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 22 maart 2005 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 22 maart 2005 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet werk en bijstand (WWB) heeft degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, geen recht op bijstand.
Vaststaat dat appellant ten tijde van het ontstaan van de onderhavige huurschuld geen Wajong-uitkering ontving. Los van de vraag of en in hoeverre het een en ander aan appellant kan worden toegerekend, staat voorts vast dat na het ontstaan van die schuldenlast de Wajong-uitkering weer is voortgezet en dat hij deze, in ieder geval tot aan de datum waarop het (primaire) besluit is genomen, is blijven ontvangen. Onder deze omstandigheden vormt het bepaalde in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB naar het oordeel van de Raad, een beletsel voor verlening van bijstand voor gemaakte schulden. Dat de voortzetting van de Wajong-uitkering per 28 juli 2004 op zichzelf onvoldoende ruimte biedt, zoals door appellant is gesteld, om de ontstane schulden, gelet op de omvang daarvan, ineens of op korte termijn finaal te voldoen kan hier niet aan afdoen. In de geschiedenis van de totstandkoming van dit artikel heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden voor een andersluidend oordeel.
De Raad is voorts van oordeel dat gedaagde niet bevoegd was om appellant met toepassing van artikel 49 van de WWB tegemoet te komen. Van een afgewezen aanvraag om een schuldsaneringskrediet, als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder a, van de WWB is immers niet gebleken en van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de Abw was al evenmin sprake. De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat blijkens de wetgeschiedenis het bestaan van een (grote) schuldenlast in beginsel niet kan worden aangemerkt als een zeer dringende reden. Ook overigens is de Raad uit hetgeen appellant heeft aangevoerd niet gebleken van zeer dringende redenen op grond waarvan gedaagde de bevoegdheid zou toekomen om, in afwijking van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB bijzondere bijstand te verlenen.
De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2007.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) P.C. de Wit.
JK/412007