ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8115

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-5812 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.J. van der Net
  • R.C. Schoemaker
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake boete opgelegd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voor overtreding van de 5% regeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard, omdat betrokkene had gesteld dat hij op 23 december 2002 melding had gemaakt van een stijging van de loonsom met meer dan 5%, waardoor de opgelegde boete van € 50,85 ten onrechte was opgelegd. Appellant ontkende echter de ontvangst van deze melding en voerde aan dat de gevolgen van het verzenden per niet-aangetekende post voor rekening van betrokkene komen.

De Centrale Raad van Beroep heeft het onderzoek ter zitting op 12 oktober 2006 gehouden, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Na het indienen van nadere inlichtingen door appellant en de toestemming van beide partijen om zonder nadere behandeling ter zitting uitspraak te doen, heeft de Raad het onderzoek gesloten. De Raad heeft zich beperkt tot de vraag of betrokkene tijdig melding heeft gemaakt van de loonsomstijging.

De Raad overweegt dat het risico van het niet kunnen aantonen van de verzending van de melding voor rekening van de afzender komt. Aangezien appellant de ontvangst van de melding ontkent en betrokkene deze per niet-aangetekende post heeft verzonden, heeft de Raad geen aanleiding gevonden om anders te oordelen. De Raad concludeert dat betrokkene niet tijdig melding heeft gemaakt van de loonsomstijging, waardoor het hoger beroep van appellant slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd en het beroep van betrokkene wordt ongegrond verklaard. Er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

05/5812 CSV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 2 september 2005, 05/668 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
[betrokkene] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 8 februari 2007.
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft B. Baumgarten, bestuurder van B. Baumgarten Beheer B.V., een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft bij brief van 14 september 2006 gereageerd op het verweerschrift, waarop namens betrokkene weer is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2006. Namens appellant is verschenen mr. M. Krikke, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, en namens betrokkene is verschenen B. Baumgarten, voornoemd.
Het onderzoek is vervolgens heropend en appellant heeft desgevraagd bij brief van 16 november 2006 nadere inlichtingen verstrekt.
Beide partijen hebben daarna toestemming verleend zonder nadere behandeling ter zitting uitspraak te doen.
II. OVERWEGINGEN
Gelet op de door partijen gegeven toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht sluit de Raad het onderzoek.
Bij besluit van 1 oktober 2004 heeft appellant aan betrokkene een boete opgelegd van € 50,85 in verband met een overtreding van de zogeheten 5% regeling in 2002. Bij besluit van 23 december 2004 (verder te noemen: het bestreden besluit) is het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en daartoe - kort gezegd - overwogen dat de stelling van betrokkene, dat op 23 december 2002 melding is gedaan van een stijging van de loonsom met meer dan 5%, geloofwaardig is, als gevolg waarvan de boete ten onrechte is opgelegd.
Appellant heeft in hoger beroep ontkend de melding van 23 december 2002 te hebben ontvangen en daarbij onder meer aangevoerd dat de gevolgen van het feit dat betrokkene de melding per niet-aangetekende post heeft verzonden voor haar rekening en risico komen.
De Raad overweegt als volgt.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of betrokkene tijdig melding heeft gemaakt van een stijging van de loonsom in 2002 met meer dan 5%. De Raad beperkt zich tot dit punt van geschil.
Betrokkene stelt de bedoelde melding tijdig te hebben gedaan en deze per post te hebben verzonden naar het door appellant aangegeven antwoordnummer. Dit is per niet-aangetekende post gedaan, omdat aangetekende verzending naar een antwoordnummer niet mogelijk zou zijn.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Raad (verwezen wordt onder meer naar CRvB 26 mei 1998, AB 1998, 321) komt het risico van een dergelijke handelwijze -namelijk het niet kunnen aantonen dat de melding daadwerkelijk is verzonden en voor ontvangst aan appellant is aangeboden- voor rekening van de afzender. De Raad heeft geen aanleiding gevonden daar in deze zaak anders over te oordelen. In dat verband overweegt de Raad dat de ontkenning van de ontvangst door appellant niet ongeloofwaardig wordt bevonden en dat appellant bij brief van 16 november 2006 voldoende overtuigend heeft aangetoond dat aangetekende verzending van een poststuk naar een antwoordnummer mogelijk is.
Het voorgaande leidt de Raad tot de conclusie dat appellant zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat betrokkene niet tijdig melding heeft gemaakt van een stijging van de loonsom in 2002 met meer dan 5%. Het hoger beroep slaagt dan ook, de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en het beroep moet ongegrond worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van der Net als voorzitter en R.C. Schoemaker en N.J. van Vulpen-Grootjans als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D. Olthof als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2007.
(get.) B. J. van der Net.
(get.) D. Olthof.