ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7836

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/4167 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens niet tijdig betaald griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 februari 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Appellant had verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de Raad van 3 november 2006, waarin het hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet tijdig was betaald. De Raad heeft vastgesteld dat het griffierecht van € 105,- op 30 augustus 2006 wel degelijk tijdig was bijgeschreven op de bankrekening van de Raad. Hierdoor heeft de Raad geoordeeld dat de eerdere uitspraak onterecht was en dat het verzet gegrond is. De Raad heeft besloten dat de uitspraak van 3 november 2006 vervalt en dat het onderzoek in de oorspronkelijke stand wordt voortgezet. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van griffier S. Sweep, en is openbaar uitgesproken op 2 februari 2007.

Uitspraak

06/4167 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 6 juni 2006, 05/2085
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen .
Datum uitspraak: 2 februari 2007
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en
artikel 21 van de Beroepswet van 3 november 2006 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen voornoemde uitspraak heeft appellant verzet gedaan.
Gelet op het hierna onder II overwogene heeft de Raad het niet nodig geacht appellant in de gelegenheid te stellen over het verzet te worden gehoord.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 3 november 2006 berust hierop, dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de bij brief van 25 augustus 2006 gestelde termijn, welke eindigde op 22 september 2006, is bijgeschreven op de rekening van de Centrale Raad van Beroep dan wel ter griffie is betaald.
Ten gevolge van het gedane verzet dient de Raad thans de vraag te beantwoorden of hij bij zijn uitspraak van 3 november 2006 terecht heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De Raad beantwoordt die vraag ontkennend.
De Raad heeft geconstateerd, zoals tevens door appellant in het verzetschrift is aangegeven, dat het verschuldigde griffierecht ad € 105,- op 30 augustus 2006 tijdig op de bankrekening van de Raad is bijgeschreven.
Wegens een omissie heeft de Raad, per abuis, het door appellant gestorte griffierecht
ad € 105,- op 19 september 2006 teruggestort op de bankrekening van appellant.
Gezien het vorenstaande dient het verzet met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55, vijfde lid, aanhef en onder c van de Awb gegrond te worden verklaard. Gegeven het bepaalde in het zevende lid van laatstbedoeld artikel vervalt de uitspraak waartegen verzet was gedaan en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
S. Sweep als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2007.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) S. Sweep.