ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7814
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- Rechtspraak.nl
Toekenning bijstandsuitkering en terugwerkende kracht onder de WWB
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht inzake de toekenning van een bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant had verzocht om toekenning van de bijstandsuitkering met terugwerkende kracht tot 5 augustus 2004, maar het College heeft dit verzoek afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 25 januari 2007 uitspraak gedaan in deze zaak.
Appellant had zich op 16 november 2004 gemeld bij de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) voor het aanvragen van een uitkering. Op 13 januari 2005 diende hij een formele aanvraag in. Het College kende appellant een uitkering toe met ingang van 16 november 2004, maar weigerde de bijstand met terugwerkende kracht. Dit besluit werd door de rechtbank bevestigd, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep overwoog dat volgens de WWB het recht op bijstand wordt vastgesteld op schriftelijke aanvraag en dat bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop het recht is ontstaan, mits de aanvraag tijdig is ingediend. De Raad bevestigde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum van de bijstandsverlening rechtvaardigden. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de aangevallen uitspraak bevestigd moest worden.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor aanvragers van bijstand om tijdig een aanvraag in te dienen en dat het College niet verplicht is om bijstand met terugwerkende kracht toe te kennen zonder voldoende onderbouwing van bijzondere omstandigheden. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.