ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7461

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/2250 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding beroepstermijn niet verschoonbaar; verzet ongegrond

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 maart 2006. De rechtbank had in die uitspraak het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift niet binnen de gestelde termijn was ingediend. Appellante heeft vervolgens verzet aangetekend tegen deze niet-ontvankelijkverklaring. Tijdens de zitting op 13 december 2006 heeft appellante aangevoerd dat zij niet had gerekend op de paasdagen en dat zij haar beroepschrift wilde laten controleren. Daarnaast heeft zij gesteld dat zij gehinderd werd door haar genezingsproces na een val van de trap.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de niet-ontvankelijkverklaring terecht was. Appellante was door de rechtbank gewezen op de beroepstermijn van zes weken en had de mogelijkheid om een voorlopig beroepschrift in te dienen ter bescherming van haar rechten. De Raad oordeelde dat de door appellante aangevoerde redenen niet voldoende waren om haar verzuim te rechtvaardigen. Daarom werd het verzet ongegrond verklaard en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van beroepschriften en de verantwoordelijkheid van appellanten om zich aan de gestelde termijnen te houden. De Centrale Raad van Beroep heeft hiermee een duidelijke lijn uitgezet over de gevolgen van het niet naleven van beroepstermijnen in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

06/2250 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 maart 2006, 05/479 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna Uwv).
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 8 augustus 2006 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen voornoemde uitspraak heeft appellante verzet gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2006. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 8 augustus 2006 berust hierop, dat het beroepschrift niet binnen de daartoe in de uitspraak van de rechtbank gestelde termijn is ingediend.
In het verzetschrift en ter zitting heeft appellante wederom aangevoerd dat zij geen rekening heeft gehouden met de paasdagen en dat zij haar beroepschrift wilde laten controleren. Tevens heeft appellante aangevoerd dat zij gehinderd werd door het genezingsproces van haar verwondingen na een val van de trap.
De Raad is van oordeel dat de niet-ontvankelijkverklaring terecht is geschied. In hetgeen door appellante is aangevoerd, is naar het oordeel van de Raad geen grond gelegen voor het oordeel dat haar ter zake van het verzuim redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt. De Raad overweegt daartoe dat appellante door de rechtbank is gewezen op de beroepstermijn van zes weken. Appellante had ter sauvering van de beroepstermijn een voorlopig beroepschrift kunnen (laten) indienen.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J. Verrips als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2007.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J. Verrips.
Abv