ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7174

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-3322 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Termijnoverschrijding bij indienen hoger beroepschrift en ongegrond verzet

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep, gaat het om de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 25 april 2006 uitspraak gedaan in de zaak van appellante, die zich richtte tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had haar hoger beroepschrift niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van zes weken na de bekendmaking van de uitspraak ingediend, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van haar beroep.

De Raad verklaarde het hoger beroep op 13 juli 2006 niet-ontvankelijk. Appellante heeft hiertegen verzet aangetekend, dat op 14 november 2006 ter zitting werd behandeld. Tijdens deze zitting was appellante vertegenwoordigd door een gemachtigde, terwijl het Uwv niet aanwezig was. De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de termijnoverschrijding niet kan worden tegengeworpen aan de Raad, aangezien de wettelijke termijn van zes weken na bekendmaking van de uitspraak strikt dient te worden nageleefd.

De Raad heeft geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen dan in de eerdere uitspraak. Het verzet van appellante werd ongegrond verklaard, en de Raad zag geen reden voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van griffier D. Olthof, op 11 januari 2007. De Raad concludeerde dat de argumenten van appellante, waaronder de vermeende onjuiste voorlichting over de termijn, niet voldoende waren om de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep te weerleggen.

Uitspraak

06/3322 ALGEM
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 april 2006, 04/722 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 januari 2007.
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 13 juli 2006 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 13 juli 2006 heeft appellante verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 14 november 2006, waar appellante bij gemachtigde is verschenen en waar het Uwv, zoals tevoren bericht, zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 13 juli 2006 berust hierop, dat het hoger beroepschrift niet binnen de termijn van zes weken na bekendmaking van de uitspraak van de rechtbank is ingediend.
In dit geding is de vraag of het hoger beroep van appellante terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
De Raad ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan in zijn genoemde uitspraak gegeven.
In aansluiting op hetgeen in die uitspraak is overwogen, merkt de Raad op dat hij ook in hetgeen in het verzetschrift en ter terechtzitting is aangevoerd geen aanknopingspunten heeft gevonden, die kunnen leiden tot de conclusie dat appellante het verzuim niet kan worden tegengeworpen. Ter terechtzitting heeft de gemachtigde van appellante aangegeven dat hem is verzekerd dat het niet-aangetekende beroepschrift op 6 juni 2006 zou worden verzonden, en de aangetekende post op 7 juni 2006. Op beide enveloppen staat echter een stempel van 7 juni 2006 van zijn eigen kantoor.
Naar aanleiding van de gestelde onjuiste voorlichting met betrekking tot het einde van de beroepstermijn geeft de Raad aan dat zes weken na de bekendmaking een wettelijk termijn is.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D. Olthof als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2007.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) D. Olthof.
RB1201