ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7161

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-413 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake premiekorting en werkhervatting bij de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Almelo, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv gegrond verklaarde. De zaak betreft de aanvraag voor premiekorting die appellante indiende voor een werknemer die gedeeltelijk was hersteld. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de aanvraag voor premiekorting niet tijdig is ingediend, omdat deze meer dan een jaar na de herplaatsing van de werknemer is ingediend. De werknemer, die in 2001 uitviel voor haar werkzaamheden, werd op 15 september 2003 herplaatst. De Raad stelt vast dat de aanvraag voor premiekorting op 11 oktober 2004 is ingediend, wat de termijn van één jaar overschrijdt zoals voorgeschreven in artikel 79b van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De Raad oordeelt dat de bewoordingen van de wet geen ruimte laten voor een beperkte interpretatie van het begrip 'hervatting'. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

06/413 ALGEM
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 13 december 2005, 05/57 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 januari 2007.
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2005. Partijen zijn vanwege de Raad bij gemachtigde opgeroepen. Voor appellante zijn verschenen mr. drs. E.D. David, juridisch medewerker en drs. A.W.J.J. Dekkers, caremanager. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.S. Rabarison, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Wet op de arbeidsongeschiktheid (WAO) en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Appellante heeft op 11 oktober 2004 een aanvraag voor premiekorting ingediend inzake een van haar werknemers, [naam betrokkene] (hierna: betrokkene). Betrokkene is begin 2001 uitgevallen voor haar werkzaamheden als medewerker telesales en ontvangt met ingang van 7 januari 2002 een uitkering ingevolge de WAO. Op het aanvraagformulier is vermeld dat betrokkene op 15 september 2003 is herplaatst bij appellante. Uit de door Arboned opgestelde probleemanalyse en advies en het plan van aanpak blijkt dat met de reïntegratie is gestart op 15 september 2003 volgens een schema, waarbij betrokkene op arbeidstherapeutische basis eerst tweemaal 2,5 uur per week werkte, per november tweemaal 4,5 uur en per december 2003 14 uur per week. Per 1 januari 2004 heeft betrokkene tegen loonwaarde hervat voor 14 uur. De WAO-uitkering is per die datum herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
Bij besluit van 18 oktober 2004 heeft het Uwv de aanvraag om premiekorting niet in behandeling genomen op de grond dat betrokkene op 15 september 2003 is herplaatst en de op 13 oktober 2004 ontvangen aanvraag niet is gedaan binnen één jaar na herplaatsing. Het bezwaar tegen dat besluit is bij besluit van 23 december 2004 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank met bepalingen betreffende de vergoeding van proceskosten en griffierecht het beroep van appellante tegen het besluit van 23 december 2004 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. De rechtbank was, voor zover in hoger beroep van belang, van oordeel dat betrokkene met ingang van 15 september 2003 is herplaatst en dat de omstandigheid dat zij toen op arbeidstherapeutische basis aan het werk ging en eerst op 1 januari 2004 tegen loonwaarde ging werken daaraan niet afdoet, nu voor het standpunt dat eerst toen van herplaatsing sprake was geen steun is te vinden in de tekst van artikel 79b van de WAO en artikel 82a van de WW.
Appellante kan zich niet met de uitspraak van de rechtbank verenigen, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het besluit op bezwaar in stand zijn gelaten.
De Raad overweegt als volgt.
In hoger beroep staat de vraag centraal met ingang van welke datum sprake is van hervatting door betrokkene in de zin van artikel 79b, tweede lid, van de WAO. Ingevolge deze bepaling, voor zover hier van belang, dient de aanvraag voor premiekorting te zijn ingediend binnen één jaar nadat de werknemer zijn eigen arbeid of een andere functie bij dezelfde werkgever geheel of gedeeltelijk heeft hervat.
De Raad is met de rechtbank en het Uwv van oordeel dat de bewoordingen van artikel 79b, tweede lid van de WAO geen ruimte laten voor de door appellante voorgestane beperkte interpretatie welke erop neerkomt dat eerst van hervatting bij de eigen werkgever sprake is zodra sprake is van een loonwaarde en dat hervatting op arbeidstherapeutische basis daar niet onder valt. Ook de omstandigheid dat de premie ingevolge het derde lid van artikel 79b is gerelateerd aan de hoogte van het loon biedt onvoldoende grond voor deze uitleg van het begrip hervatten. Naar het oordeel van de Raad kan elke (gedeeltelijke) hervatting van werkzaamheden bij de werkgever in de oude of een andere functie worden aangemerkt als hervatting in bovenbedoelde zin.
Bij de beantwoording van de vraag op welke datum hervatting als hier bedoeld heeft plaatsgevonden kent de Raad doorslaggevende betekenis toe aan het feit dat op het aanvraagformulier is vermeld dat betrokkene op 15 september 2003 is herplaatst en dat uit de overige op de re-integratie van betrokkene betrekking hebbende stukken blijkt dat betrokkene op deze datum ook is gestart met het verrichten van werkzaamheden, waaronder het opnemen van de telefoon en postbehandeling. Hierin ligt tevens besloten dat de Raad appellante evenmin kan volgen in haar subsidiaire standpunt dat erop neerkomt dat vóór 1 december 2003 nog niet van hervatting kon worden gesproken omdat de nadruk lag op het aanwezig zijn en het verkrijgen van dag- c.q. arbeidsritme en geen sprake was van hervatting c.q. herplaatsing in een bepaalde functie of in bepaalde werkzaamheden. Dat de werkzaamheden van betrokkene aanvankelijk gericht waren op het verkrijgen van een arbeidsritme maakt dat niet anders.
Uitgaande van gedeeltelijke werkhervatting op 15 september 2003 heeft appellante bij het indienen van de aanvraag voor premiekorting de termijn van één jaar overschreden. De Raad is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het Uwv aanleiding had behoren te vinden om deze termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
Gezien het voorgaande slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van der Net als voorzitter en G. van der Wiel en N.J. van Vulpen-Grootjans als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D. Olthof als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2007.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) D. Olthof.
BKH 150107