06/6565 WUV-VV + 06/7063 WUV-VV
Als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 17 van de Beroepswet op de verzoeken om voorlopige voorziening van:
[verzoekster], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoekster)
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 25 januari 2007
Verzoekster heeft beroep doen instellen tegen verweersters besluiten van 14 september 2006, kenmerk JZ/U80/2006 en van 9 oktober 2006, kenmerk JZ/U80/2006, en tevens in beide zaken een verzoek om een voorlopige voorziening doen indienen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2006. Verzoekster is aldaar verschenen bij gemachtigden mr. E.E.M. van Schaijk-Böhm, advocaat te Veghel, en E. Uringa. Verweerster heeft zich doen vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Verzoekster is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet. Aan haar zijn diverse voorzieningen als bedoeld in artikel 20 en 21 van de Wet toegekend in verband met bij haar aanwezige met de vervolging in verband staande ziekten en gebreken, waaronder de vergoeding van huishoudelijke hulp gedurende 8 uur per week. Van laatstgenoemde vergoeding werd aan verzoekster laatstelijk een bedrag van € 137,63 per maand uitbetaald, zijnde de ten laste van verzoekster blijvende eigen bijdrage verschuldigd in verband met een aan haar toegekende voorziening ter zake van huishoudelijke hulp op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet.
Ingaande 1 januari 2005 is aan verzoekster een Persoonsgebonden Budget (PGB) toegekend. Blijkens het ten behoeve van dit PGB uitgebrachte indicatiebesluit van het Regionaal Indicatie Orgaan Brabant Noordoost is voor verzoekster met ingang van 1 januari 2005 gemiddeld 7 tot 9,9 uur huishoudelijke verzorging per week en 2 tot 3,9 uur ondersteunende begeleiding per week nodig. Bij indicatiebesluit van 2 februari 2005 van het Centrum Indicatiestelling Zorg is ingaande 18 januari 2005 voor verzoekster tevens een indicatie gesteld voor gemiddeld 7 tot 9,9 uur per week persoonlijke verzorging. Voor de geïndiceerde zorg is door verzoekster een contract afgesloten met Healthy Care te Heesch, die voor huishoudelijke zorg een bedrag van € 21,- bruto per uur berekent. Aan verzoekster is voor het jaar 2005 als PGB toegekend een bedrag van € 23.537,89, waarop een eigen bijdrage van € 1.731,15 in mindering wordt gebracht.
Op 9 november 2004, 6 december 2004 en 31 december 2004 is verweerster namens verzoekster van deze ontwikkelingen op de hoogte gesteld en is namens verzoekster verzocht het haar toegekende aantal uren huishoudelijke hulp te vergroten alsmede het te vergoeden bedrag voor huishoudelijke hulp te verhogen.
Bij berekeningsbeslissing van 31 januari 2005, waarbij de aan verzoekster toekomende uitkering met ingang van 1 januari 2005 voorlopig is berekend, is de vergoeding van huishoudelijke hulp ongewijzigd gebleven. Een namens verzoekster gemaakt bezwaar tegen deze berekeningsbeslissing is bij verweersters besluit van 14 september 2006 ongegrond verklaard. Een namens verzoekster gemaakt bezwaar tegen een berekeningsbeslissing van 31 mei 2006 is bij verweersters besluit van 9 oktober 2006 niet-ontvankelijk verklaard omdat bij laatstgenoemde berekeningsbeslissing ter zake van huishoudelijke hulp geen nieuwe of nadere beslissing is genomen.
Het thans voorliggende verzoek strekt ertoe dat met ingang van 1 januari 2007 bij wijze van voorlopige voorziening een vergoeding van huishoudelijke hulp wordt uitbetaald tot een namens verzoekster becijferd bedrag van ?€ 5148,- op jaarbasis, dan wel subsidiair tot het door verweerster eerder vergoede bedrag van afgerond € 138,- per maand.
Omtrent dit verzoek overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Ingevolge artikel 17 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien bij de Raad beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed gelet op de betrokken belangen, dit vereist.
Verzoekster heeft naar voren doen brengen dat zij in 2005 en 2006 huishoudelijke hulp heeft moeten inhuren voor het door Healthy Care gehanteerde tarief van € 21,- per uur en dat zij financieel niet in staat is daarmee door te gaan.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet gesproken kan worden van een spoedeisend belang waardoor het treffen van een voorlopige voorziening noodzakelijk is. Daartoe wordt allereerst overwogen dat omtrent de financiële situatie van verzoekster geen enkele onderbouwing is ingebracht en voorts dat verzoekster als gevolg van een eigen keuze het haar toegekende PGB niet aanwendt voor huishoudelijke verzorging, maar op andere wijze besteedt. Zo de financiële situatie van verzoekster het niet langer mogelijk maakt deze door haar gekozen besteding van het haar toegekende PGB te continueren, dan heeft zij naar het oordeel van de voorzieningenrechter te allen tijde de mogelijkheid deze situatie te beëindigen en het haar toegekende PGB, dat mede is toegekend op grond van een indicatie voor huishoudelijke verzorging, ook daadwerkelijk aan te wenden voor huishoudelijke verzorging.
Ook anderszins ziet de voorzieningenrechter in hetgeen namens verzoekster is aangevoerd, geen grond voor het oordeel dat sprake is van onverwijlde spoed die het treffen van een voorlopige voorziening kan rechtvaardigen.
Dit betekent dat de verzoeken om toepassing van artikel 8:81 van de Awb moeten worden afgewezen.
De voorzieningenrechter acht voorts geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Wijst de verzoeken om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Deze uitspraak is gedaan door H.R. Geerling-Brouwer. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2007.
(get.) H.R. Geerling-Brouwer.