ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7061
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van der Net
- G. van der Wiel
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- Rechtspraak.nl
Hoofdelijk aansprakelijkheid voor onbetaald gebleven premies werknemersverzekeringen door kennelijk onbehoorlijk bestuur
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda. Appellant was van 9 maart 1993 tot het faillissement op 26 maart 2002 bestuurder van een vennootschap. Over de jaren 1994 tot en met 2000 heeft deze vennootschap een bedrag van € 155.495,17 aan premies werknemersverzekeringen onbetaald gelaten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft appellant hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor deze onbetaald gebleven premies op grond van artikel 16d van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV), met de stelling dat het onbetaald blijven van de premieschuld te wijten is aan kennelijk onbehoorlijk bestuur van appellant. Het bezwaar tegen dit besluit werd ongegrond verklaard door het Uwv, dat zich baseerde op de faillissementsverslagen van de curator, waaruit bleek dat er sprake was van omvangrijke privé-onttrekkingen aan het vermogen van de vennootschap.
In hoger beroep heeft appellant de juistheid van het oordeel van de rechtbank gemotiveerd bestreden, maar de Raad kon zich volledig vinden in het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv bij zijn besluitvorming mocht afgaan op de bevindingen van de curator en dat appellant geen gegevens heeft verschaft die aan de juistheid van die bevindingen twijfelen. De Raad concludeerde dat appellant in zijn beroepsgronden niet heeft aangetoond dat er geen sprake was van privé-onttrekkingen, en dat zijn stellingen niet onderbouwd waren met concrete en verifieerbare gegevens. De Raad oordeelde dat de handelwijze van appellant, waaronder het niet tijdig betalen van premies, als kennelijk onbehoorlijk bestuur kan worden gekwalificeerd.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet kon slagen. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.